Site-archief

Wonderbaarlijke maand

Ramsey Nasr

.

Op 4 januari 2022 schreef ik over de Poëzieweek en over het motto ‘bloesemingen en overvloed’ dat uit een gedicht van Ramsey Nasr (1974) werd genomen. Het betreft hier het gedicht ‘wonderbaarlijke maand’ uit de bundel ‘onhandig bloesemend’ gedichten uit 2006. Om nog iets vollediger te zijn wil ik het gedicht hier delen waarin ik een verwijzing lees naar het gedicht ‘Mei’ van Herman Gorter (1864 – 1927) één van de Beweging van Tachtig (beter bekend als de Tachtigers). In het taalgebruik en de thematiek van Nasr wordt de verwijzing nog eens versterkt in het gedicht ‘wonderbaarlijke maand’.

.

wonderbaarlijke maand

.

dat was in de wonderbaarlijke maand

van bloesemingen en overvloed

toen mijn borstkas opstoof als papaver

ribben in sierpennen uitwaaierden

mei mijn magere taal openbrak

vergelijkingen vrat als vuur water

.

ik schaamde mij diep naar poldergewoonte

in loden jas tussen druppel en wind

ongevoelig bij takken struikgewas doornen

had ik licht opgevat

ik wreef haar in

en doorzichtig vernederend fonkelniezen

kwam over mij o wonder daar ging ik

men zou van minder uit schamen  gaan

maar dit was mijn ziekte baarlijke liefde

.

Advertentie

Marsman en Gorter

Dichters over dichters

.

Vandaag in de categorie Dichters over dichters de dichter, vertaler en literair criticus Hendrik Marsman (1899- 1940) over de dichter en oprichter van de Sociaal-Democratische Partij (de latere CPN) Herman Gorter (1864 – 1927).

In 1927 schreef Hendrik Marsman het gedicht ‘Herman Gorter’ naar aanleiding van het overlijden van de dichter. Gorter was een dichter die tot de beweging van de Tachtigers hoorde. De Tachtigers vormde een vernieuwende beweging in de Nederlandse literatuur (van ca. 1880 tot 1894) die voornamelijk bekend stond om zijn hervormingen binnen de poëzie. Zij zetten zich af tegen de romantiek en de bij die periode horende moraliserende toon in de literatuur, een periode die voorafging aan het tijdperk van de Tachtigers. In het werk van de Tachtigers kwamen impressionisme en naturalisme sterk naar voren.

Hendrik Marsman daarentegen maakte geen deel uit van deze Tachtigers. Marsman onderging in zijn begintijd als dichter invloed van de Vlamingen Wies Moens en Paul van Ostaijen, van vroege Duitse expressionisten als Georg Trakl en vooral van de Nederlandse dichter Herman van den Bergh, die met zijn bundel ‘De Boog’ uit 1917 bewust afstand had gedaan van de geijkte schoonheidsidealen van de Tachtigers. Ook werd hij in zijn begintijd beïnvloed door de expressionistische en kubistische schilderkunst.

Toch schreef Marsman een prachtig gedicht over Gorter. Jan Wolkers liet zich voor het monument voor de Tachtigers zelfs inspireren door dit gedicht van Marsman en dan met name door de eerste drie regels.

.

Hij was van vuur,

een golf, een vlam,

een stromend stuk natuur

.

Het monument voor de Tachtigers staat in het Oosterpark in Amsterdam en werd in 1992 geplaatst. Het gedicht ‘Herman Gorter nam ik uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ van H. Marsman uit 1967.

.

Herman Gorter

.

Hij was van vuur.
een golf, een vlam,
een stroomend stuk natuur,
blinkend als water in den zomerdag.
nooit, sinds ik hem zag,
zag ik nog een man
wiens wezen zoo bezielend overkwam
tot in zijn blik, zijn praten en zijn gang.
een rechte beuk, ook toen zijn einde kwam.
de bliksem sloeg
en van de bergen dreunde het naar zee,
met echo’s naar de sterren en de sneeuw
en door de bloemen drong het in den grond:
– ‘hij, die voor jaren in ons midden stond
en afscheid nam om in de taal
der menschen, juichend en kermend,
niets dan het verhaal
te zingen van het geluk,
hij keert terug,
hij is al doorgedrongen
in aarde’s moederschoot
en blinkend in zijn oorsprong
opgenomen, en door zijn dood
gezuiverd van de pijn
dichter te zijn
in een verschroeiden tijd.
hij, die vol hartstocht
langs de aarde dwaalde,
de schoonheid zocht en zong
onder de blauwe tenten van den zomer
en bij het gouden vuur des winters,
hij kwam terug,
hij is weer element onder de elementen
een golf, een vlam, een stroomend stuk natuur.

.

Zij komt

Jacques Perk

.

Soms lees je een gedicht van lang geleden en dan kun je daar heel blij van worden. Het Nederlands van 100 jaar geleden is zo anders dan het moderne Nederlands. Als je kijkt naar het woordgebruik, de grammatica, en de zinsbouw valt er veel te genieten. Jacques Perk (1859 – 1881) leefde maar kort maar liet een aantal prachtige gedichten na, in 1882 postuum uitgegeven door Carel Vosmaer en Willem Kloos. De hierbij gepubliceerde inleiding van Kloos zou de geschiedenis ingaan als het manifest van de Beweging van Tachtig; daarbij had Kloos de volgorde van Perks gedichten niet gehandhaafd en er vele eigenmachtige veranderingen in aangebracht. Garmt Stuiveling verzorgde in 1941 een authentieke editie van de Mathildecyclus aan de hand van Perks handschriften. In 1957 gaf hij Perks ‘Verzamelde gedichten’ uit.

Mijn exemplaar uit 1962, is uitgegeven als Vlaamse Pocket in ‘Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ als herdruk van de ‘Verzamelde gedichten’ uit 1957. Uit deze bundel koos ik voor het gedicht ‘Zij komt’ terwijl we nu, aan het begin van de herfst zouden moeten spreken van ‘zij gaat’, de zomer als bedoeld in dit gedicht.

.

Zij komt

.

Gij berken, buigt uw ranke loovertrossen!
Strooit, rozen, op het zand èn sneeuw èn blad!
Gij, zwaatlende olmen, nijgt u naar het pad,
En kust den dauw van sidderende mossen!
.
En, snelgewiekte liederen der bosschen,
Stemt aan èn zang èn lof! En, klimveil, dat
Den slanken, diep-beminden beuk omvat,
Druk hechter aan de twijgen u, de rossen!
.
Voorzegger, die u zelven roept, o, kom,
En roep uw ‘koekoek’ duizend blijde keeren,
En fladder aan, vergulde vlinderdrom!
.
Zij zweeft hierheen, die zon en zomer eeren:
De lof van hare schoonheid klinke alom,
Waar zon en zomer te beminnen leeren!
.
.

Vrij

Jacques Perk

.

Ik kwam er achter dat ik in de duizenden blogberichten die ik in de afgelopen 12 jaar op dit blog plaatste, nog geen enkele keer iets van de dichter Jacques Perk heb geplaatst. Jacques Fabrice Herman Perk (1859 – 1881) was een belangrijke Nederlandse dichter die echter maar kort leefde. Hij overleed al op 22-jarige leeftijd door een longaandoening, na een kort ziekbed.

Zijn sonnettenkrans ‘Mathilde’ (in zijn geheel te lezen op: https://www.dbnl.org/tekst/perk003gedi04_01/ ), uitgegeven door Willem Kloos, vormde de opmaat voor de vernieuwende Beweging van De Tachtigers in de Nederlandse literatuur. Perks beeldende natuurlyriek, vooral in de vorm van het sonnet, waarin hij, onder invloed van de Engelse dichter Shelley, ingrijpende vernieuwingen toepaste, behoort tot het beste dat op dit gebied in het Nederlands is geschreven en heeft belangrijke invloed gehad op de poëzie van later tijd.

Perks Gedichten werden postuum uitgegeven door Carel Vosmaer en Willem Kloos. De hierbij gepubliceerde ‘Inleiding’ van Kloos zou de geschiedenis ingaan als het manifest van de Beweging van Tachtig; daarbij had Kloos de volgorde van Perks gedichten niet gehandhaafd en er vele eigenmachtige veranderingen in aangebracht. Garmt Stuiveling verzorgde in 1941 een ‘authentieke’ editie van de Mathildecyclus aan de hand van Perks handschriften. In 1957 gaf hij Perks ‘Verzamelde gedichten’ uit.

Jacques Perk overleed op 22 jarige leeftijd op het punt van doorbreken als dichter (door Carel Vosmaer werd hij in de Spectator zelfs met Dante vergeleken kort voor zijn dood) aan een abces aan zijn longen. Hij werd begraven op de Nieuwe Oosterbegraafplaats (vak 1 nr. 19) waar ook zijn vader later is zou worden bijgezet. In La-Roche-en-Ardenne staat een herdenkingsmonument voor Jacques Perk en zijn vader Marie Adrien Perk ( die in 1882 een bundel anekdotes en legendes over deze stad publiceerde). Dit was de eerste ‘reisgids’ die verscheen over La-Roche-en-Ardenne waarna de Nederlanders in toenemende mate de stad bezochten. Dit was ook de plek waar Jacques Mathilde ontmoette waar hij zijn sonnettenkrans naar zou noemen en aan zou wijden. Uit deze sonnettenkrans het gedicht ‘Vrij’. Op bevrijdingsdag een toepasselijke titel leek me.

.

Vrij

De lauwe wind zweeft aan op loome zwingen
En spartelt door de loovers der abeelen,
Die ritselend de zonnestralen streelen,
En ’t water en zijn hellen glans bezingen.
Hoor! hoe in ’t veld de leeuweriken kweelen!
In de’ oofthof, waar de geuren ’t al doordringen,
Daar zwerven met haar mee de zwervelingen,
De vlinders, die om bloem en bezie spelen.
Mijn ziele zwerft als zij, maar kan niet vinden.
Zij ziet, hoe alles zich door iets voelt binden,
En voelt zich vrij…. De rijpe vrucht, gespleten,
Bij ’t smakken in het zand, is vrij. We ontvangen
Den dood, terwijl we ’t vrije Zijn erlangen:
Ik kan, ik kán Mathilde niet vergeten!
.
.

De wandelaar

Martinus Nijhoff

.

In 1916 verscheen de bundel ‘De wandelaar’ van Martinus Nijhoff (1894 – 1953). Mijn exemplaar, een vijfde druk uit 1947, verscheen in Den Haag bij uitgeverij A.A.M. Stols. Deze bundel bestaat uit vier hoofdstukken met de volgende titels: De wandelaar, Scherzo, De vervloekte en Het zachte leven.

Nijhoff was één van de eerste moderne dichters van de twintigste eeuw. De poëzie van Martinus Nijhoff heeft een verstrekkende invloed gehad op de Nederlandse poëzie, die hij op ingrijpende wijze vernieuwde. De invloed van de Tachtigers hoorde daarmee tot het verleden. Nijhoff was als geen ander in staat om een gecompliceerde thematiek in eenvoudige taal te vatten. Dat zijn poëzie ook later nog gewaardeerd werd blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het grootste literaire tijdschrift van Nederland, Awater, de titel draagt van een gedicht van Nijhoff uit 1934.

Uit ‘De wandelaar’ koos ik het gedicht ‘Het meisje’, vooral voor het  gebruik van de woorden ‘zoel’ en ‘mint’ die je eigenlijk nooit meer hoort of leest.

.

Het meisje

.

Wanneer je ontwaakt, zie je den morgen bleeken,

De klokken luiden dat de dag begint.

De tuin geurt zoel van gras en vochtig grint,

Ruischend omhoog de hooge boomen steken.

.

Meisje dat de innigheid der dingen mint,

Je hebt geen daad te doen, geen woord te spreken:

Je stil-bewegend leven heeft de bleeke

Wonderlijkheid der droomen van een kind.

.

Wij gingen samen ’s morgens door de stad,

Het licht viel schuin naar binnen in de straten,

Menschen liepen voorbij die samen praatten,

.

De toren speelde – en ’t was of alles had

De teere kleur en klank van ’t vreemd bewogen

Zwijgende leven van je glanzende oogen.

.

Zwerversverzen

C.S. Adama van Scheltema

.

In mijn boekenkast staan vele dichtbundels en soms als ik bij iemand anders in zijn of haar boekenkast snuffel zie ik ook dichtbundels staan. Zoals bijvoorbeeld een prachtig vormgegeven dichtbundel van C.S. Adama van Scheltema uit 1931, met de nieuwsgierig makende titel ‘Zwerversverzen’.

Carel Steven Adama van Scheltema (1877 – 1924), zoals zijn naam volledig luidt, staat wel bekend als socialistisch dichter. Na zijn studie en kort werkzaam leven in een kunsthandel trad hij toe tot de SDAP en wijdde hij de rest van zijn (korte) leven aan de geëngageerde literatuur.

Hij wilde tot een nieuwe volkskunst komen en bestreed vanuit die gedachte ook de Tachtigers. In ‘De grondslagen eener nieuwe poëzie’ (1907) bestreed hij de “kunst omwille van de kunst”-gedachte, en pleitte in plaats daarvan voor kunst omwille van de mensen om je heen. Zo schreef hij: “Een gedicht moet zijn een muziekstuk van woorden en gedachten, dat door zooveel mogelijk onzer medemenschen kan worden gevoeld en begrepen”. Zijn gedichten vallen dan ook op door de eenvoud. Zijn politieke gedichten worden tegenwoordig niet of nauwelijks meer gelezen, maar zijn natuurgedichten nog wel door liefhebbers van dit genre.

Toch zijn juist zijn politieke gedichten ook interessant, in sommige gedichten is niet meteen duidelijk dat het hier om politiek geëngageerde gedichten gaat. Juist door de eenvoud van zijn taal, de bijna light verse-achtige bewoordingen vind ik het nog heel goed leesbaar en ook best genietbaar. Een voorbeeld uit de bundel ‘Zwerversgedichten’ dat na zijn dood postuum werd uitgebracht door W.L. & J. Brusse’s uitgeversmaatschappij N.V. te Rotterdam is het gedicht ‘Mijn hospita’.

.

Mijn hospita

.

Mijn hospita is weduwe

Van Duitschen middenstand, –

Zij zellef komt uit Schwabenland,

Haar man kwam van de Veluwe.

.

Mijn hospita heeft twee spruitjes:

Hert meisje dat is blond,

Het jongetje is ongezond

En heeft twee bloote kuitjes.

.

Mijn hospita draagt haar boezem

Al vijf jaar uit den rouw,

Vandaag was ze in lichtlilablauw

Met rose moerbeibloesem.

.

Mijn hospita was vanavond

Bijzonder sentimenteel: –

Haar dooden man gedacht ze veel,

Vertelde ze hoogdravend.

.

Mijn hospita speelt met statie

De lieve “Lorelei”, –

Zij zingt er zoo melancholisch bij –

Toch goed van intonatie.

.

Mijn hospita wil mij verleiden –

Nou weet ik het podorie! –

Verduiveld, dat ik dat nou pas zie!

.  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .  .

Verbeel je eens – wij beiden – ?

.

Dichter op verzoek

Deel 1

.

Na meer dan een jaar de Dichter van de maand in het zonnetje te hebben gezet op de zondag, wil ik vanaf nu een nieuwe categorie beginnen op diezelfde zondag: Dichter op verzoek. Door te reageren op dit blog (of via één van de andere kanalen zoals Facebook, Instagram of Twitter) kun je me laten weten aan welke dichter of aan welk gedicht ik aandacht zou moeten besteden.

Vandaag de eerste keer en op verzoek van Janneke Langerak het gedicht ‘Het lied der dwaze bijen’ van de Haagse dichter Martinus Nijhof (1894 – 1953). Nijhof debuteerde in 1916, met de bundel ‘De wandelaar’. In 1924 publiceerde hij ‘Vormen’. In romantische verzen uitte hij zijn gevoelens van angst, eenzaamheid en het verlangen naar ongerept kind te zijn. Hij deed dat  in toegankelijk Nederlands. Nijhoff publiceerde ook in het tijdschrift Het Getij (1916 – 1924) dat zich als tegenhanger van de stroming van de Tachtigers profileerde.

In de verhalende gedichten ‘Awater’ (uit ‘Nieuwe Gedichten’, 1934) en ‘Het uur U’ (1936/1937) weet hij op bijzondere wijze het mysterie achter alledaagse dingen en gebeurtenissen te beschrijven, in een stijl die steeds meer neigt naar spreektaal.

Uit de bundel ‘Nieuwe gedichten’ uit 1934 het gedicht.

.

Het lied der dwaze bijen

.

Een geur van hooger honing
verbitterde de bloemen,
een geur van hooger honing
verdreef ons uit de woning.

Die geur en een zacht zoemen
in het azuur bevrozen,
die geur en een zacht zoemen,
een steeds herhaald niet-noemen,

ried ons, ach roekeloozen,
de tuinen op te geven,
riep ons, ach roekeloozen
naar raadselige rozen.

Ver van ons volk en leven
zijn wij naar avonturen
ver van ons volk en leven Janneke Langhet
jubelend voortgedreven.

Niemand kan van nature
zijn hartstocht onderbreken,
niemand kan van nature
in lijve den dood verduren.

Steeds heviger bezweken,
steeds helderder doorschenen,
steeds heviger bezweken
naar het ontwijkend teeken,

stegen wij en verdwenen,
ontvoerd, ontlijfd, ontzworven,
stegen wij en verdwenen
als glinsteringen henen. —

Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
wij dwarrelen naar beneden.
Het sneeuwt, wij zijn gestorven,
het sneeuwt tusschen de korven.

.

Voor een zeer leesbare en uitgebreide beschrijving van dit gedicht verwijs ik je graag naar de site van dbnl.org http://www.dbnl.org/tekst/_rev002198301_01/_rev002198301_01_0085.php

Neerlands Dichterschat

De poëzie van de 19e eeuw

.

Een nieuwe aanwinst in mijn poëziecollectie is een lijvige bundel ‘saamgebracht door F.H. van Leent’, een vierde veel vermeerderde druk van uitgeverij H.J.W. Becht uit Amsterdam. Een klein dik boek met een lederen omslag en goudkleurige zijkanten. Uit welk jaar deze bundel komt kon ik niet achterhalen (waarschijnlijk rond de eeuwwisseling van 1900) maar het is een bijzonder werk. Veel, voor mij onbekende dichters zijn vertegenwoordigd in deze bundel maar een enkele naam ken ik zoals Alberdingk Thijm, Louis Couperus, Herman Heijermans, Multatuli, Potgieter en Tollens.

Ruim 450 pagina’s 19e eeuwse poëzie. Ik heb gekozen voor een vrouwelijke dichter Hélène Swarth (1859 – 1941) die wordt gerekend tot de Tachtigers. Wikipedia zegt over haar: “Hélène Swarth was tot op hoge leeftijd productief. Haar werk is enigszins ongelijk, maar in haar beste gedichten toont zij zich de evenknie van de andere vooraanstaande Tachtigers. Door haar zuiverheid van uitdrukking bereikte zij een opvallende eenheid van vorm en inhoud, terwijl anderzijds haar grote zintuiglijke ontvankelijkheid aan haar beste werk een kosmisch-religieuze inslag geeft.”

.

Uit ‘Eenzame bloemen’ uit 1883, het gedicht (Sonnet nummer) ‘I’ (uit Drie Sonnetten).

.

I

.

De zon bestrooit den blauwen vijverplas

Met gansch een vloed topazen en robijnen,

De zoele wind, alvorens weg te kwijnen,

Beweegt de bloemen van het oevergras.

.

Een zachte golving van gebroken lijnen

Zweeft in den vijver, trouw als spiegelglas,

Waar muggen zwermen tusschen ’t struikgewas

En gouden wolkjes komen en verdwijnen.

.

De roode stralen vloeien, drop bij drop,

Langs grijze wilg en bruinen beukentop,

Op ’t siddrend loof der popels en der elzen.

.

Traag  zinkt de zon in ’t purper wolkengraf,

Alsof haar avondkus de wijding gaf

Aan aarde en hemel die elkaar omhelzen.

.

IMG_3157

 

Het klein heelal van het sonnet

Het sonnet in de Nederlandse literatuur

.

Als je een goed zoekt zijn er in Nederland en België vaak heel leuke en interessante bundeltjes te koop op rommelmarkten, kringloopwinkels en tweede hands spullen winkels. Voor de luttele som van € 0,20 kocht ik bij één van mijn favoriete tweedehands winkeltjes het bundeltje ‘het klein heelal van het sonnet’ uit 1969.

Deze bundel, uitgegeven in de serie ‘variaties op een thema’ bevat de beschrijvingen en de gedichten (sonnetten) van 18 dichters. Van Albert Verwey, Joost van den Vondel en Bilderdijk tot Slauerhoff, Achterberg en Lucebert.

Ontstaan op Sicilië begint het sonnet zijn zegetocht door Europa bij Petrarca (1304 – 1374). Diens ‘Canzoniere’ met liefdesverzen voor de verre geliefde Laura wordt het brevier van de Renaissancedichters, eerst in Italië, daarna via Frankrijk in heel West-Europa. In de Nederlanden is het Jan van der Noot, die aan de hand van de Franse leermeesters, als eerste petrarquiseert, gevolgd door Hooft, Bredero en Huygens.

Na een eerste bloeiperiode zinkt het sonnet bij ons voor een paar eeuwen in vergetelheid weg tot de Tachtigers voor een groot eerherstel zorgen met dichters als Kloos, Du Perron, en Verwey.

Omstreeks 1950 is ook de tweede bloeiperiode plotseling ten einde. Toch zijn er heden ten dagen nog altijd beoefenaars succesvol met deze vorm van poëzie zoals Jean Pierre Rawie en Simon Mulder.

Een mooi voorbeeld uit dit aardige bundeltje is het sonnet met de beroemde regel ‘Ik ben een god in ’t diepst van mijn gedachten’ van Willem Kloos uit 1902.

.

Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten,
En zit in ’t binnenst van mijn ziel ten troon
Over mij zelf en ’t al, naar rijksgeboôn
Van eigen strijd en zege, uit eigen krachten.

En als een heir van donkerwilde machten
Joelt aan mij op en valt terug, gevloôn
Voor ’t heffen van mijn hand en heldere kroon:
Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten.

En tóch, zo eindloos smacht ik soms om rond
Úw overdierb’re leên den arm te slaan,
En, luid uitsnikkende, met al mijn gloed

En trots en kalme glorie te vergaan
Op úwe lippen in een wilden vloed
Van kussen, waar ‘k niet langer woorden vond.

.

IMG_2753 (1)

Van de zee

Willem Kloos

.

Willem Kloos (1859 – 1938) was dichter en een van de belangrijkste vertegenwoordigers van de Tachtigers. De Tachtigers vormden een vernieuwende beweging binnen de Nederlandse literatuur die van ca. 1880 tot 1894 bestond. In het werk van deze auteurs kwamen het  impressionisme en naturalisme sterk naar voren. De Tachtigers zijn vooral van belang vanwege de vernieuwing die zij aanbrachten in de poëzie (dichtkunst). De beweging moet worden beschouwd als een late voortzetting van en tevens een sterke kritiek op het werk uit de Romantiek, de periode die er direct aan vooraf was gegaan.

In 1880 debuteerde Kloos in het tijdschrift Nederland’met het gedicht ‘Rhodopis’. De gedichten die Kloos schreef in de jaren 80 van de 19e eeuw zijn in grote mate beïnvloed door de dichter Shelley. In 1885 richt hij samen met onder andere Frederik van Eeden en Albert Verwey het literaire tijdschrift ‘De Nieuwe Gids’ op. In dit tijdschrift publiceerde Kloos een reeks literaire kronieken, die samen een beeld geven van zijn poëtica. Hij legt hierbij de nadruk op het op persoonlijke wijze weergeven van emoties door de dichter.

Een veel geciteerde uitspraak van Kloos is dat kunst ‘de aller-individueelste expressie van de aller-individueelste emotie’ moet zijn. Vorm en inhoud zijn onscheidbaar; het gaat om l’art pour l’art (kunst om de kunst).

De dichter Kloos is nog steeds bij veel mensen bekend door de eerste regel van zijn ‘Sonnet V’ die luidt: “Ik ben een God in ’t diepst van mijn gedachten”.

Uit de bloemlezing met als titel die eerste regel uit 1980 het gedicht ‘Van de zee’ (jullie kennen mijn voorliefde voor de zee).

.

Van de zee

(aan Frederik van Eeden)

.

De Zee, de Zee klotst voort in eindeloze deining,

De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weerspiegeld

ziet;

De Zee is als mijn Ziel in wezen en verschijning,

Zij is een levend Schoon en kent zich-zelve niet.

.

Zij wist van zich-zelven af in eeuwige verreining,

En wendt zich altijd òm en keert weer waar zij

vliedt,

Zij drukt zich-zelven in duizenderlei lijning

En zingt een eeuwig-blij en eeuwig-klagend lied.

.

O, Zee was Ik als Gij in àl uw onbewustheid,

Dan zou ik eerst gehéél en gróóts gelukkig zijn;

.

Dan had ik eerst geen lust naar menselijke

belustheid

Op menselijke vreugd en menselijke pijn;

.

Dan wàs mijn Ziel een Zee, en hare zelfgerustheid,

Zou, wijl Zij groter is dan Gij, nóg groter zijn.

.

kloos1923

 

 

%d bloggers liken dit: