Site-archief

De schaduw van Morandi

Antoon Van den Braembussche

.

De Vlaamse dichter Antoon Van den Braembussche (1946) doceerde kunstfilosofie aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam en kunstkritiek aan de Vrije Universiteit Brussel. Voor hem is poëzie een creatieve plek waar kunst en filosofie elkaar kunnen ontmoeten. Tel daarbij op de kernthema’s die in zijn werk voorkomen; liefde, stilte en het onuitsprekelijke, en je hebt alle ingrediënten voor de bundel ‘De schaduw van Morandi’ bij elkaar. Deze bundel uit 2022 is inmiddels zijn zevende.

Antoon Van den Braembussche debuteerde al in 1967 als dichter, maar zijn dichtbundel ‘Liefdesverklaring’ wordt beschouwd als zijn eigenlijke, literaire debuut. Deze bundel verscheen in 1979 onder het pseudoniem Tonko Brem in de Yang Poëzie reeks, werd door critici erg goed ontvangen en beleefde meteen een tweede druk. In 1985 en 1995 verschenen opnieuw dichtbundels onder dit pseudoniem maar vanaf 2007, bij het verschijnen van de bundel ‘Kant-tekeningen’ publiceert hij onder zijn eigen naam, vanaf dat moment bewoog zijn poëzie zich veel meer op het raakvlak tussen filosofie en kunst.

‘De schaduw van Morandi’ bestaat eigenlijk uit drie delen die ogenschijnlijk los van elkaar staan. En dat terwijl de bundel is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is gewijd aan de Corona pandemie, het laatste hoofdstuk is een ode aan de dichter Paul Celan (1920-1970) en de tussenliggende hoofdstukken ‘Het beeld, nogmaals het beeld’ (twee), ‘Moments de grâce’ (drie) en ‘Paradoxen’ (vier) vormen samen eigenlijk ook een deel. In dit tussendeel komt de poëzie zoals Van den Braembussche die beschouwt (in zijn kernthema’s) als een rode draad terug.

Van den Braembussche is een beschrijvend dichter. Hij gebruikt de taal om situaties en gebeurtenissen maar ook gevoelens te beschrijven in heldere taal, in herkenbare strofen en staat daarmee aan de ene kant in een literaire traditie en aan de andere kant verkondigt hij middels thematiek en filosofische soms mystieke inslag een heel eigen geluid. In een gedicht als ‘Af en aan’ Rumi indachtig, uit ‘Moments de grâce’ komt dat duidelijk naar voren.

.

Af en aan

Rumi indachtig 

.

Dansend in het

ongehoorde gaf ik je

de binnenkant van mijn ziel.

.

Daar waar betekenis

er niet meer toe doet.

.

Daar waar enkel nog heerst

 

pure resonantie,

de echo van een stervend lied.

.

Waar dans duisternis wordt,

duisternis een onmetelijke dans.

.

Waar alles af en aan danst

nooit-eindigend,

terwijl de dichter enkel nog

naar woorden tast.

.

In het deel dat over de Corona pandemie gaat is zijn poëzie directer, plaatsbaar in de situatie zoals in het gedicht ‘Lockdown’: Niet alleen de eenzaamheid / kwam handen tekort. Ook de hoop die over / balustrades boog. Of in het openingsgedicht ‘Corona’: In overvolle ziekenzalen / in luidkeelse bedden / tast de dood in het rond. Ongenadig. / Longnabij.

Persoonlijk werd ik het meest gegrepen door de ‘Ode aan Paul Celan’ een cyclus van vier delen met als titel ‘Ein-sof’ (wat uit de Kabbalah komt en zoveel betekent als oneindig, zonder einde). Van den Braembussche schreef dit op uitnodiging van Carl de Strycker voor de Poëziekrant ter gelegenheid van het Celan-jaar in 2020 (honderd jaar daarvoor geboren, vijftig jaar daarvoor overleden). Het gedicht verscheen in de Poëziekrant nummer 2 in 2020.

Waar Celan in zijn poëzie spaarzaam omgaat met woorden en schrijft op de rand van het zwijgen, gebruik makend van gewaagde metaforen en neologismen, die hij voor een deel haalde uit lectuur van geologische boeken, daar put Van den Braembussche uit zijn eigen filosofisch idioom: Sterf voor je sterft, / zegt de mysticus. / Wij hebben in het kamp / en de rookblauwe, / ongeheelde herinnering / niets anders gedaan. / In herfst, getijde en het niets. / Ons stuk kauwend / op de tekens van het ongeziene.

De bundel ‘De schaduw van Morandi’ Gedichten 2018-2021 heeft een uitspraak van M. Vasalis als ‘motto’: “een dichter vertaalt. Geeft taal aan datgene uit zijn binnenwereld dat zelf geen woorden heeft.” Ik vind dat Van den Braembussche daarin goed geslaagd is. De bundel bevat twee illustraties, afbeeldingen van de kunstenaars Sofie Muller en Christian Clauwers.

.

Advertentie

De kunstschilder

Dubbel-gedicht

.

Pas geleden kwam ik een video op Instagram tegen van een Amerikaanse vrouw meen ik, die zich verwonderde over de betekenissen van Nederlandse woorden. Dat er zoveel woorden in het Nederlands zijn die precies hetzelfde zijn en klinken maar een totaal andere betekenis hebben. Iedereen kan er wel een paar bedenken. Bank bijvoorbeeld. Wat heeft een financiële instelling te maken met een meubelstuk voor meerdere personen? Maar er zijn er meer. Toen ik op zoek was naar gedichten in de rubriek Dubbel-gedicht en ik een gedicht zag met als titel ‘Schilder’ dacht ik aan een huisschilder. Maar het betrof hier een kunstschilder, toch een wezenlijk andere professie.

Het tweede gedicht dat ik vond ging ook over een kunstschilder. Vandaar dat het dubbel-gedicht niet gaat over een schilder maar over een kunstschilder al haal je dat niet uit de titels van de twee gedichten.

Het eerste gedicht is van schrijver, dichter, columnist Simon Carmiggelt (1913-1987) en komt uit de bundel ‘Het jammerhout’ dat hij onder het pseudoniem Karel Bralleput schreef en publiceerde in 1955.

Het tweede gedicht is van schrijver, dichter, literatuurcriticus en vertaler Maurits Mok (1907-1989) en werd gepubliceerd in de bundel ‘Spiegel van het menselijk bedrijf’ dat hij schreef onder het pseudoniem Jan Luyken jr. in 1979.

.

De schilder

.

Zijn vrees staat als een bevend spook

te kijk op zijn Picasso-doeken.

Stééds angst, op al die Talens-koeken.

En in de keuken staat ze ook.

.

Want déze vrouw, zo fel en kloek,

verdreef hem uit de luwe sferen

van landschap en van jutteperen,

te hoop gelopen op het doek.

.

O kalme jaren, toen hij dát nog deed:

de lichtvlek mikken op een vaas,

de gaatjes nadoen van de kaas.

Dat stille werk deed niemand leed.

.

maar zij dreef blauwzuur in zijn coloriet.

Haar strengheid tourmenteert zijn kwast,

en als zijn angst zich paars ontlast,

ageert hij tegen haar ‘Kom éten, Piet.’

.

De schilder

.

Stil voor het onbesmette doek

staat daar in afgetrapte broek

de schilder onder wilde haren

dromerig voor zich uit te staren.

.

Dan, eensklaps door de geest gedreven,

begint zijn hand zich uit te leven

en schaft de kunstgeleerden brood,

hetzij aanstonds of na zijn dood.

.

 

Film en poëzie

Anton van Duinkerken

.

Naar aanleiding van mijn bericht over het gedicht van Simon Vestdijk dat hij schreef over Charlie Chaplin kreeg ik van dichter en Meander columnist Hans Franse een tip over ‘Charlie verliefd’ een gedicht van Anton van Duinkerken (1903-1968) dat hij schreef naar aanleiding van een scene uit ‘Gold Rush’ een Charlie Chaplinfilm uit 1925. In deze scene wacht Chaplin als goudzoeker tevergeefs op zijn afspraak. Terwijl hij wacht laat hij de broodjes op zijn bord dansen.

Anton van Duinkerken (pseudoniem van Willem Asselbergs) schreef dit gedicht dat in zijn bundel ‘Lyrisch labyrinth’ uit 1930 zou verschijnen. Films hebben soms een gedicht of een groot episch vers als uitgangspunt en op een andere manier wordt in films graag en vaak gebruik gemaakt van poëzie (zie onder de categorieën Films gebaseerd op poëzie en Poëzie en film). Het komt minder vaak voor dat een film inspireert tot een gedicht. ‘Charlie verliefd’ is een oud maar fraai voorbeeld van hoe een gedicht kan bijdragen aan het (na)genieten van een film.

.

Charlie verliefd

 

De dans der broodjes.

Charlie is moe om de moeheid der aarde
en moe om de moeheid der sneeuw.
Charlie is stil – het is oudejaarsavond –
en moe om ’t verlopen der eeuw,
moe om de tijd, dat hij kind was en man werd,
om wereld en God is hij moe,
en moe om het meisje en haar grote verdriet.
En zijn ogen zijn stil en toe
en zijn hoofd is een vrucht van de boom
van het grote verdriet,
rijp en gebogen ten val. En zijn ogen zijn toe,
dat hijzelf zich niet ziet.
Waarom staan de hutten gehurkt in de nacht?
Is de maan het restant van een feest?
De wereld is wit en een sneeuwwoestijn,
maar de wereld is witter geweest
en ònzegbaar veel lichter bij ’t licht van een kaars.
De wereld was vrolik en klein
als de plaats aan den haard in je moeders huis,
als de dingen, die simpel zijn:
vrolik en klein als ’t gelaat van je lief
en als ’t lieve geschenk dat je haar bood;
de wereld was vrolik en klein als haar blik
en de wereld was eindeloos groot.
Liggen niet boten gemeerd in haar ogen
gereed voor de verste reis?
Zingt in haar kijken haar harteklop niet
zijn enige, eeuwige wijs?
Is niet haar brauwboog een avondroodsgloed?
Deint met haar denken niet mee
het roerloos bewegen van levende ogen:
een rusteloos-rustige zee?
De zomer zijn zij en de regenboog,
die over de zomer zich spant;
zij zijn de wolkloze luchten, de wolken,
de vogels, de sneeuw en het land.
Hier is haar plaats aan zijn ledige tafel,
– haar plaats in zijn ledige hart!
Charlie is moe om ’t verlopen der eeuw
en stil om het meisje, dat mart,
stil om het meisje. – Wees stil! – om het meisje! –
Niet dansen! Nu geen romantiek!
Straks geven haar lippen hun klaat’rende lach
en haar ogen hun blanke muziek.
Haar lach is een dorp aan een waterval
en je hoort in de verte de fluit
van een fijn muzikant. – Bedwing je! Niet dansen!
Haar lach is de lach van een bruid.
– Niet dansen! – Haar lach is de luide minuut,
die eeuwigheden duurt.
– Hoe ligt het landschap in ’t licht van zijn ziel
nu plotseling verpuurd:
de sneeuwwoestijn werd een vroom gebed
en een lichtende duisternis
geheimnisvol als het hart van een kind,
dat pas geboren is
en ook zoo eenvoudig. – Niet dansen! Niet dansen!
En Charlies vreemd gemoed
is simpel als zijn meisjes lach
en als haar ogen goed.
De kamer is een klein paleis. Hij doet de
donkere luiken dicht
en denkt alleen aan het haardvuur en aan
het vriendelik kaarselicht
dat wel een glimlach lijkt: het is
onroerbaar brekelik en fijn
en edel op zijn ranke leest:
het kon haar glimlach zijn!
– Niet dansen! Alleen nog maar denken aan ’t werk!
Hij schuift de stoelen bij;
hier is háár plaats aan zijn ledige dis,
– Niet dansen! – háár plaats aan zijn zij!
Hier is haar plaats! Hij streelt verliefd
de stoel, waarop zij strakjes zit.
– Geen romantiek! Bedwing je hart! –
De broodjes zijn héél wit,
zo wit als maar háár tanden zijn.
– De broodjes geuren goed
en hebben juist de lieve vorm
van liefjes kleine voet.
– Zij toeft! – Bedwing je hart! (…háár hart!) –
De broodjes voor haar mond
gelijken op haar voet – hoe dwaas! –
en het laken gelijkt op de grond
en het leven gelijkt op een buiteling!
De wereld wordt vrolik en klein
als de plaats aan den haard in je moeders huis
en de dingen, die simpel zijn.
De wereld is niets dan de vorm van die broodjes.
De wereld is eindeloos goed
en enkel geschapen voor Charlie en haar en de dans
van haar lichte voet,
die is als de dans van een toverprinses,
een sterk en innig geweld
en ook als de dans van een brede rivier
en ook als een korenveld.
Haar dans is de smaak van het brood in je mond
en zacht als haar mantel van wol
en teer als haar ogen en wit als haar kleed en
bedwelmend als alcohol.
– Zij nadert – haar voetjes, haar handen, haar hoofd
en alles is maneglans
de hemel is licht van haar licht en de sterren
dansen om haar hun dans.
Haar polsen zijn zingende vogels.
Haar stem is het aards paradijs.
Haar voeten zijn liedjes. Haar gang is een hymne.
En de broodjes dansen de wijs.
De broodjes dansen onhoorbaar bewogen op Charlies
klein tafelkleed
de dans van ene, die alle leed
en alle verrukking vergeet
om déze verrukking, een soepele dans
over alle geleden pijn
mild als het water der milde rivier,
dat na lang eenzaam zijn
stroomt in een stadje: torens gaan open en klokken
zijn klaar in de lucht
als spiegelende ogen boven het water en ook
als een duivenvlucht.
Hun dans is de stad en de mensen,
de stille gemeenzaamheid
met alle goed, dat het leven je geeft
en met ieder, die eenzaam lijdt
in kleine huizen, verborgen aan grachten
of aan de verwijderdste rand
van de stad, waar maar weinig verkeer is.
Hun dans is de zon op een strand
en de woorden, die worden gefluisterd
wanneer het avond is
en ook van een zomerse maannacht
de blinkende duisternis.
Hoezee! voor de tover der maten!
Hoezee! voor de dans van haar voet,
die danst in de dans van de broodjes,
zooals in haar polsen haar bloed
het dansen verraadt van haar hartje,
dat is als een toren aan zee
en ook als een eenzame duif op een dak
en ook als een wereldzee.
De dans van haar hart in haar polsen
is mooi als een avondrood.
De wereld is vrolik en klein als haar blik
en de wereld is eindeloos groot.
Zingt in haar kijken haar harteklop niet
zijn enige, eeuwige wijs?
Liggen niet boten gemeerd in haar ogen
gereed voor de verste reis?
Is niet haar brauwboog een avondroodsgloed?
Deint met haar denken niet mee
het roerloos bewegen van levende ogen:
een rusteloos-rustige zee?
De zomer zijn die en de regenboog,
die over de zomer zich spant,
zij zijn de wolkloze luchten, de wolken,
de vogels, de sneeuw en het land!
Onhoorbaar bewogen dansen de broodjes
opnieuw op het tafelkleed
de dans van ene, wier uiterste liefde
’t heelal en zichzelve vergeet.
Roerloos van eerbied bewegen handen
en ogen verschreien hun pijn
om het leed van het meisje en om ons aller
gedurig verlaten zijn.
De dans is de sprong van een stervende gems;
de dans is een ver verdriet.
De dans van de broodjes is alles, maar is
de dans van háár voetjes niet.
De nacht is verlaat en de kaars is verbrand
en Charlie is erg moe,
erg eenzaam en moe om háár grote verdriet.
En zijn ogen zijn stil en toe
en zijn hoofd is een vrucht van de boom
van het grote verdriet,
rijp en gebogen ten val. En zijn ogen zijn toe
dat hijzelf zich niet ziet.
De wereld is wit en een sneeuwwoestijn;
de wereld is eindeloos wijd
– Wat mart zij? – De nacht is een zwarte spelonk
en de ziel een verlatenheid.

Even lekker bomen

K. Schippers

.

In het kader van de vrolijke vrijdag (okay een dag te laat maar beter een dag te laat dan geen vrolijke vrijdag toch?), een lichtpuntje in deze grijze tijden, vandaag een gedicht van K. Schippers (1936-2021) pseudoniem van Gerard Stigter. In zijn bundel ‘Een leeuwerik boven een weiland’ uit 1996 staat het ietwat absurde maar daardoor niet minder grappige gedicht ‘Bomen’.

.

Bomen

.

boom

boom

boom

boom

boom

boom

boom

boom

.

Hoorn, maart ’66

.

boom

boom

boom

boom

boom

boom

boom

boom

.

Edam, mei ’66

.

Dan

Waarvandaan

.

Hans Tentije (1944) is het pseudoniem van Johann Krämer.  Deze dichter, schrijver en leerkracht ontving meerdere prijzen voor zijn werk. Zo ontving hij de Lucy B. en C.W. van der Hoogtprijs, de Herman Gorterprijs, de Constantijn Huygens-prijs ( De jury prees Tentijes poëzie om zijn ‘trefzekere observatie, oog voor detail en rake typeringen van personages en landschappen.’), de Karel van Woestijneprijs en de Guido Gezelleprijs van de stad Brugge. Cynisme is een constante in het werk van deze, geboren Beverwijkse, dichter, maar in zijn latere werk is ook het avontuurlijk leven een thema.

Tentije debuteerde in 1975 met de bundel ‘Alles is er’ waarna meer dan 20 publicaties zouden volgen. En nu, in 2022 is er de bundel ‘Waarvandaan’. Marc Bruynseraede schrijft in zijn recensie van ‘Waarvandaan’ op de site van Meander : “De gedichten zijn geen afspiegeling van de werkelijkheid maar een verbeelde of ingebeelde werkelijkheid, hoe levensecht ze er ook uitziet. Het gaat hier om een werkelijkheid achter de werkelijkheid of een werkelijkheid met dubbele bodem.” Niet voor niets dus dat de clubkeuzebundel van poëzietijdschrift Awater deze maand ‘Waarvandaan’ is van Hans Tentije.

.

Dan

.

Hoe gebeurtenissen elkaar kunnen beïnvloeden

en zo vertekend raken, terwijl ze iemand

op het lijf geschreven leken voor ze zich ingroeven

diep vanbinnen –

.

als er een onuitputtelijk geheugen zou bestaan

waarin zelfs het minste of geringste terug te vinden was

afhankelijk van de situatie, lichtval

en stemmingen, zorgwekkende berichten

in het nieuws die dag

.

dan schiftte het afweervermogen

wat er zich voordeed, ontkende het of verdrong

al het pijnlijke, vernederende, ergste –

.

maar onberekenbaar is het vergeten

.

Vrienden

Dubbelgedicht

.

Vandaag een dubbelgedicht met als thema Vrienden. Over vrienden en vriendschappen zijn vele gedichten en liedjes geschreven dus het was niet heel moeilijk om een dubbelgedicht samen te stellen.

Het eerste gedicht van dit tweeluik is het gedicht ‘Hoe lang zullen zij nog vrienden blijven?’ van de dichter J.B. Charles, pseudoniem van Willem Hendrik Nagel (1910-1983). Het gedicht komt uit de bundel ‘De groene zee is mijn vriendin; gedichten 1944-1982’ uit 1987. Het gedicht gaat over de twijfel aan vriendschap.

Het tweede gedicht is van dichter Ida Vos (1931-2006) en is getiteld ‘Je hoeft niets te zeggen’ en dit gedicht gaat juist over de onuitgesproken vriendschap die voor altijd is. Het gedicht komt uit de bundel ‘Schiereiland’ uit 1979.

.

Hoe lang zullen zij nog vrienden blijven?

.

Vrienden komen. Heb ik nog

van die goede tee?

Ja die zullen ze herkennen.

Eten in Noordwijk, aan de zee.

Of kan ik dat nu niet betalen?

Nou dan maar niet. Nog even wachten.

Die Saint Emilion, die hoge,

die heb ik niet voor niets bewaard.

.

Ze komen niet meer, ben ik bang.

’t Is al zo laat.

Was het dan niet vandaag

misschien? Hoe lang

denk je zullen zij vrienden blijven?

.

Je hoeft niets te zeggen

.

je hoeft niet

in woorden

te praten

met mij

je hoeft niets

in woorden

te zeggen

je hoeft alleen maar

en dat is genoeg

je arm om mijn schouders

te leggen

.

 

Poëtisch reisjournaal

Willem Brandt

.

Willem Simon Brand Klooster (1905-1981), was een Nederlandse dichter, schrijver, journalist en vrijmetselaar, die bekendstond onder het pseudoniem Willem Brandt. Hij was ook medewerker van een aantal literaire en culturele tijdschriften zoals Opwaartsche Wegen en De Vlaamse Gids.

Onder de naam Willem Brandt publiceerde hij vanaf 1937 tientallen boeken en bundels met thema’s uit de vrijmetselarij, Indonesië in het algemeen en het jappenkamp in het bijzonder. In 1927 vertrok hij naar Nederlands-Indië waar hij redacteur van de Deli Courant werd. Bij deze krant werkte hij zich binnen vijf jaar op tot hoofdredacteur. Tijdens de Tweede Wereldoorlog kwam Willem Brandt in een Japans concentratiekamp terecht. Hij schreef er zijn bundel ‘Binnen Japansch prikkeldraad’.

In de bundel ‘Het land van terugkomst’ reist Willem Brandt terug naar Indonesië en de plekken waar hij voor en tijdens de oorlog verbleef. Er is niet heel veel Indische poëzie bekend. Ik schreef al eerder over ‘Album van de Indische poëzie’ en een stuk over Tj, A. de Haan en natuurlijk de poëzie van J. Slauerhoff maar als je dit afzet tegenover de tijd dat we Nederlands Indië kolonialiseerde, dan is het niet veel.

‘Hel land van terugkomst’ met als ondertitel ‘een Indonesisch reisjournaal in poëzie’ is precies wat het beloofd; een reisjournaal langs de plekken waar Brandt destijds leefde en woonde. De bundel vormt een afwisselend nostalgisch en ontroerend souvenir, herkenbaar voor toeristen die Indonesië aandoen voor een reis. Of zoals op de achterflap te lezen staat: Het land van terugkomst is een even teder als filosofisch document, geschreven door een auteur die in zijn vroegere poëzie de sfeer van het Oosten reeds meermalen pregnant en uniek gestalte gegeven heeft.

Uit de bundel gedichten met titels als ‘Stille kracht’, ‘Moesson’, ‘Hotel des Indes’, ‘De dessa’, ‘Medan’ en ‘Japans kamp’ koos ik voor het gedicht ‘Jakarta Kota’ (ook wel de oude stad genoemd) omdat daar voor mij heel duidelijk de sfeer van Jakarta naar voren komt.

.

Jakarta Kota

.

De houten schepen in de oude haven

liggen er nog als in de compagniestijd,

de ophaalbrug, wachthuis, getrapte gevels;

alleen de kooplieden, volumineus

in bombazijn met stoeten van bedienden

zijn uitgeteld door koorts, jicht en ’t graveel.

.

Op Pasar Ikan woelt het leven voort,

geruchtloos wemelen zachte javanen

door smalle gangen, bitterzoete geur

van zwarte koffie, rudjak, zoute vis,

nangka en durian, volgetaste warongs

dèngdèng en tjabé rawit, hot like hell.

.

O Tjalie Robinson, brave sabreur,

het is alsof ik hier in iedere steeg

je schim ontmoet, herrezen uit de zee

van Indonesië, en je stem kan horen

tegen het heimwee als ik weer moet gaan:

wassalam, oude Nimrod, pukul terus!

.

 

Vervulling

Guillaume van der Graft

.

Dichter, schrijver en theoloog Willem Barnard (1920-2010) was als dichter vooral bekend onder het pseudoniem Guillaume van der Graft. Deze Rotterdammer debuteerde in 1946 met de bundel ‘In Exilio’ waarna nog verschillende bundels volgden. Na ‘Gedichten’ (1961) publiceerde hij voornamelijk essays, preken, liederen en studies. De bundel die ik in bezit heb is een mysterie, nergens kan ik vinden uit welk jaar deze bundel is. De bundel is getiteld ‘Gedichten’ en is uitgegeven door Uitgeversmaatschappij Holland – Haarlem en zelfs op ISBN nummer kan ik geen duidelijkheid krijgen over het jaar van uitgave.

Waarschijnlijk is de bundel uit begin jaren ’80 (gezien de uitvoering en grafische vormgeving). De eerste druk is van 1961 (ik heb een tweede druk) en daar wordt naar bundels en boeken verwezen uit 1969, mijn exemplaar moet dus van daarna zijn. Opvallend in het werk van Guillaume van der Graft is dat er in verschillende jaren ‘Verzamelde gedichten’ zijn uitgegeven.

In de bundel ‘Gedichten’ staan zo’n 150 gedichten, een keuze (volgens de tekst op de achterflap) uit zijn ‘vrije’ poëzie. Hiermee wordt denk ik bedoeld dat de gedichten niet vanuit een religieus oogpunt of thematiek zijn geschreven. Het liefdesgedicht dat ik uit deze bundel wil delen is dat in ieder geval niet.

.

Vervulling

.

Zij is vervuld van mij;

haar lichaam is gelukkig

en haar geluk belichaamd.

.

Ik leger mij opzij.

Het mijne is te nukkig.

Een geluk dat zich schaamt

.

om bloed en vlees te worden

verdicht zich wel in woorden

en die houden mij vrij:

.

wanneer ik niet genoeg van

haar houden kan, zij houdt

alles van mij geborgen.

.

Morgen is het weer vroeg, dan

ontbijten wij getrouwd.

Ontoegankelijk morgen.

.

 

Louter droefheid

Karel Bralleput

.

Simon Carmiggelt (1913 – 1987) is als schrijver en columnist natuurlijk heel bekend. Zijn Cursiefjes op televisie zijn legendarisch. Als dichter schreef hij aanvankelijk onder het pseudoniem Karel Bralleput. Drie gedichtenbundels zijn er verschenen van Karel Bralleput, te weten ‘Het jammerhout’ (1948), ‘Al mijn gal’ (1954) en ‘Fabriekswater’ 1956). Later werden deze titels allemaal samen gebracht in een verzamelbundel met de echte Carmiggelttitel ‘Torren aan de lijm’. De keuze voor het pseudoniem zegt iets over de manier waarop Carmiggelt aankeek tegen het dichtersvak. Vanuit de diepte van een put komen geluiden met veel eigenwaan.

Rijm en strak metrum zijn de twee hoofdingrediënten in het werk van de dichter Carmiggelt. Het zijn ambachtelijke gedichten met een ironische ondertoon. Zoals in het gedicht ‘Louter Droefheid’ uit de bundel ‘het jammerhout’ waarin viervoetige jamben, omarmend rijm (abba), aan het einde een klein enjambementje: ‘te kijk / in ‘Gouden aren’ (…).

.

Louter droefheid

.

Ik voel mij somber. Ei, wat zal ik doen?
Een platte geest dronk nu een glaasje.
Maar ik ben een poëtisch baasje
en ga mijn weemoed in een versje doen.

.

Dat is het voordeel van mijn gave.
De burger kan zijn ei niet kwijt,
terwijl ik, rustig, mijn neerslachtigheid
gelijk een paardje voor mijn kar laat draven.

.

Is het volbracht, dan ben ik opgelucht.
‘k Heb schoonheid uit mijn pijn gewrongen.
Mijn lieve pen heeft mooi gezongen.
Ik stap in bed. Ik geeuw en zucht.

.

En staan mijn versjes later soms te kijk
in ‘Gouden aren’ of in ‘Dichterschat’,
dan zegt de leraar bij deez’ pennenspat
‘Kijk jongens, hier had hij het moejelijk.’

.

In het verborgene

Max Dendermonde

.

Op deze zaterdag voor Pasen kom ik in een tweedehandsboekenwinkel de bundel ‘Soms een paar uur tweezaamheid’ liefdesgedichten van Max Dendermonde (1919 – 2004) tegen. De ondertitel ‘103 sonnetten om loom te lezen op een koel laken’ lijkt me bij uitstek geschikt voor de warme Paasdagen die we in het vooruitzicht hebben.

Dendermonde was het pseudoniem van Hendrik Hazelhoff. Hij ontleende zijn pseudoniem aan de Belgische plaatsnaam die in zijn ogen verwees naar denderen over le monde. Daarin herkende hij zichzelf. ‘Ik ben altijd een zwerver geweest’ zei hij eens. Dendermonde wordt wel een veelschrijver genoemd, naast zijn journalistieke werk schreef hij ook gedenkboeken voor (meer dan 50) bedrijven.

In 1941 debuteerde hij echter als dichter met de bundel ‘Tijdelijk isolement’. De bundel ‘Soms een paar uur tweezaamheid’ bevat naast veel liefdesgedichten ook erotische gedichten. En een erotisch gedicht kan altijd dus vandaar mijn keuze voor vandaag, het gedicht ‘In het verborgene’.

.

In het verborgene

.

Kwam ze de school uit in haar grauwe winterjas,

haar schouders doodmoe van de verwoestende uren

met boze werkmansdochters in haar huishoudklas,

.

en onder dat strakke, vlasblonde haar de zure,

miskende trek van een oud meisje dat zich alvast

onthoudt van hoop op beter of eigen allure,

.

dan zou hier geen enkele geile wildebras

aan hemelse lust hebben gedacht, avonturen

van schreeuwen, slijmvlies, vlees, een ontheven bestaan.

.

Ze had inderdaad de smaak van een dorpsbazaar,

maar liep ze eenmaal in haar schitterende blootje,

gladgeschoren, met haar gaaf toegevouwen nootje,

dan kwam ik van louter kijken al bijna klaar

op die volmaakte kut. Vaak denk ik daar nog aan.

.

%d bloggers liken dit: