Site-archief
Nederland 2010
Rob Schouten
.
In de bundel ‘Zware pijnstillers’ van dichter Rob Schouten (1954) uit 2012 las ik het gedicht ‘Nederland 2010’. En er vielen mij een paar dingen op. Allereerst dat er weinig is veranderd in 10 jaar, hooguit dat de Trèveszaal niet meer in gebruik is. Maar andere zaken als het afzetten tegen andere culturen, de spruitjesmentaliteit vanuit de jaren ’50 maar vooral onze zogenaamde vrijheidsdrang (alles moet kunnen) dat juist in deze periode weer zo opspeelt blijkt 10 jaar geleden ook al actueel te zijn.
.
Nederland 2010
.
Angst, stress en walging ja, het jongste vuil,
enfin de klassenstrijd is afgeblazen,
dus toeteren maar tegen de tzigane,
de muezzin die ons stellig verwenst.
.
Gebrek aan oorlog overweldigt ons,
vreemden sluipen langs dichtgeslagen luiken
waarachter onze wissewasjes snorren,
de jaren vijftig doen ons nog een keer.
.
Een stel ontsteekt in woede als agenten
ze opdragen het neuken nú te staken
op het stadhuisbordes! Wij, partizanen!
.
En in de Trèveszaal zet men zich in
om het aards leven te veraangenamen.
O Pompeji! O straffe diarree!
.
Na Slauerhoff’s dood
Dichters over dichters
In de rubriek ‘Dichters over dichters’ vandaag een gedicht van de dichter Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) die leefde van 1887 tot 1939. Hij wordt beschouwd als de belangrijkste Nederlandse calvinistische dichter van zijn generatie. P.J. Meertens noemt hem een christelijk renaissancedichter en Hans Werkman, biograaf van Willem de Mérode schreef over hem: “De dichter doorleefde de tragedie van een onmogelijke liefde; hij schreef in de spanning van jongensliefde en een mystieke beleving van christelijk geloof”.
Die calvinistische en christelijke inslag komt heel duidelijk terug in het gedicht ‘Na Slauerhoff’s dood’ dat hij schreef in 1936 (13 dagen na het overlijden van Slauerhoff) en dat ik nam uit ‘Verzamelde gedichten’ uit 1987 dat in twee banden verscheen. Dit gedicht staat in het tweede deel. Beide banden werden mogelijk gemaakt met financiële steun van het ministerie van WVC (kom daar nog maar eens om).
J.J. Slauerhoff en Willem de Mérode hadden wat levensbeschouwing betreft weinig met elkaar gemeen. Het pessimistisch scepticisme van de eerste stond lijnrecht tegenover het reformatorisch, orthodox christen-zijn van de ander. Toch hadden beide dichters ook overeenkomsten zoals hun liefde voor de Chinese lyriek.
.
Na Slauerhoff’s dood
.
Dichter, je bent besproken en bezongen
Door hen die over dood lichtzinnig baazlen,
Alsof je een weekje thuis was met de maazlen.
Straks zullen zij weer met die flinke jongen
Er één op drinken, naar de meisjes gaan
En (’t leven is geen lol) landerig vertrekken
Om in de Stille Zuidzee te ontdekken
Dat de aarde bezig is met te vergaan.
.
Misschien heb jij ’t verschriklijke beseft
Dat je God overal zoekt en nergens treft,
Tot Zijn gelaat de duisternis deed wijken
En jij, Hem ziende, duister moest bezwijken?
.
Dit is zoo droef dat je bewonderaars preeken
En niemand één woord over God dúrft spreken.
.
Moeders en roken
Dubbel-gedicht
.
Toen ik in de bundel uit 1999 ‘Familie duurt een mensenleven lang’ De honderd mooiste Nederlandstalige gedichten over vaders, moeders, dochters en zonen, samengesteld en ingeleid door Menno Wigman, het gedicht ‘Moeder’ van Gerrit Achterberg las, deed het me denken aan een gedicht dat ik ooit las van Nannie Kuiper. Na enig zoeken (waar vind je die tussen zovele andere bundels) kwam ik hem tegen. Het betreft hier de bundel ‘Ik heb alleen maar oog voor jou’ een bundel gedichten voor jongeren en volwassenen.
Opvallend genoeg hebben beide gedichten niet 1 maar 2 overeenkomsten. Ze gaan beide over een moeder en beide over roken. Het gedicht ‘Moeder’ van Gerrit Achterberg is genomen uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1991 en het gedicht ‘wat is ze kwaad’ van Nannie Kuiper is uit 1997.
.
Moeder
.
Ik zat met moeder aan de haard. zij breide
en ik deed niets dan sigaretten roken.
Ze zei; Jongen, je moet niet zoveel roken;
Je moet er vanaf morgen mee uitscheiden.
.
Ik ben het haardvuur nog wat op gaan stoken;
horende hoe het zachtjes in mij schreide,
omdat het niet kon worden uitgesproken,
wat zich vlakbij voor eeuwig wou bevrijden.
.
wat is ze kwaad
.
wat is ze kwaad
mijn moeder
nu ze net
ontdekt heeft
dat ik peuken rook
in bed
.
en in haar handen
ligt mijn nachtrust
tussen al die
stukjes sigaret.
.
Kwatrijnen en Rondeel
Dubbel-gedicht
.
Ik heb besloten dat een Dubbel-gedicht ook twee gedichten kan bevatten die in vorm een overeenkomst hebben. Nu is een kwatrijn een heel andere vorm dan een rondeel, klopt, maar het zijn beide vaste versvormen. En dus is het vandaag een Dubbel-gedicht van vaste versvormen.
Het eerste gedicht is een kwatrijn, of eigenlijk zijn drie kwatrijnen. Een kwatrijn is een gedicht of een strofe van een gedicht van vier versregels en twee rijmklanken. Het woord is afgeleid van het Franse quatrain, van quatre, voor vier. Het rijmschema is meestal a-a-b-b, maar ook a-b-a-b en andere schema’s zijn mogelijk.
De ‘Drie kwatrijnen’ zijn geschreven door Hendrik Marsman (1899 – 1940) en verschenen in ‘Verzamelde gedichten’ uit 1967. De Drie kwatrijnen stammen uit de tweede periode (1929 – 1933).
Het tweede gedicht is een rondeel. Het belangrijkste kenmerk van een rondeel is de vele herhalingen: regels 1, 4 en 7 zijn hetzelfde en regels 2 en 8 zijn hetzelfde. Daarnaast kent een rondeel een vast rijmschema: a-b-a-a-a-b-a-b.
Het gedicht ‘Rondeel’ is van dichter D.A.M. Binnendijk ( 1902 – 1984). Dick Binnendijk was docent, dichter en literatuurcriticus. Het gedicht ‘Rondeel’ verscheen in Forum, een literair tijdschrift dat verscheen tussen 1932 en 1935, en later in ‘Nieuwste Dichtkunst’ De Uilenreeks No. 1 uit 1934.
.
Drie kwatrijnen
.
Zonder weerklank
.
Volk, ik ga zinken als mijn lied niet klinkt;
ik moet verdrogen als gij mij niet drinkt;
verzwelg mij, smeek ik maar zij drinken niet
wees mijn klankbodem, maar zij klinken niet.
.
Verbittering
.
De namen van wie eens mijn vrienden waren
werden tot as tussen mijn tanden en ik spuw ze uit.
eenzaam schijnt men te moeten zijn in deze dode landen;
het leven dooft in kaars na late nachtkaars uit.
.
Voor het inslapen
.
In deze kleine kamer vind ik soms nog vrede.
al wat daarbuiten ligt heeft voor mij afgedaan;
wat rest mij nog, dan ‘Krieg und Frieden’ lezend,
tot mijn verwoeste dromen in te gaan?
.
Rondeel
.
Geen vrucht, hoe glanzend aan haar tak,
Kan ‘t geeslen van de buien weren
Die in de herfst ten buit begeeren
Wat voordien aan haar greep ontbrak.
.
Geen vlaag, die in den nacht opstak,
Zal de geheime gloed bezweren
Der vruchten, glanzend aan den tak,
Die alle buien wreed bezeeren.
.
Zoo geen vermeetle hand verbrak
Des harten ongeschonden zegel,
Waarmee ‘t zich hecht aan eigen regel —
Een spaart zijn onweerstaanbre knak
Geen vrucht, hoe eenzaam aan haar tak.
.