Site-archief

Vondelingskens

Alice Nahon

.

In de kringloopwinkel kocht ik voor 30 cent een bundeltje van een, in Nederland, redelijk onbekende dichter Alice Nahon (1896 – 1933). Deze Antwerpse had een Nederlandse vader en een Vlaamse moeder en groeide op in Oude God (gemeente Mortsel, de naam Oude God zou volgens sommige bronnen verwijzen naar een verdwenen Romeins heiligdom dat gelegen was aan de heirbaan Bavai-Utrecht).

Haar gedichten getuigen van liefde voor de natuur, bewondering voor eenvoudige dingen en verdriet om eigen en andermans leed. Van haar bundels ‘Vondelingskens’ en ‘Op zachte vooizekens’ met eenvoudige, gevoelige, weemoedige verzen werden 250.000 exemplaren verkocht.

De bundel ‘Vondelingskens’ kocht ik dus. Uit 1947 is mijn exemplaar (dus van ver na haar overlijden) in een 21ste druk. Haar poëzie doet tegenwoordig heel gedateerd aan maar is op zichzelf fraai te noemen. In het gedicht ‘M’n poëzie’ beschrijft ze hoe ze naar haar eigen poëzie kijkt.

.

 

M’n poëzie

.

O! Snaren van m’n jonge ziel
Ik voel uw trillen zacht,…
Wijl ’t woordje op u nederviel,
Dat door m’n tranen lacht

O! Zacht en zangerige woord
Waarin ik peerlen vind,
Hebt ge m’n vreugde niet gehoord
Toen ‘k worden mocht uw kind ?

O Gij, die m’n gedachtjes kust
En wiegt m’n droefenis
’t Is of m’n innerlijke rust
Door u beveiligd is.

O lieflijkheid! o zanggetril!
Verwarm het harte mijn
Dat arm… verlaten hart, en wil
M’n eeuw’ge rijkdom zijn.

.

Bloemen van ’t veld

Alice Nahon

.

Van mijn broer kreeg ik de bundel ‘Bloemen van ’t veld’ van Alice Nahon. In de serie Vlaamse pockets; Poëtisch erfdeel der Nederlanden verschenen in 1970. Hoewel het uiterlijk van de bundel doet vermoeden dat het hier een pocket uit de jaren vijftig betreft (of ouder) is het toch nog maar 47 jaar oud.

De inleiding bij deze bundel is geschreven door Karel de Jonckheere.  Alice Nahon (1896 – 1933) was een Antwerpse dichter. In Vlaanderen is Nahon wellicht het meest bekend van de versregels van haar Avondliedeke III:

’t is goed in het eigen hert te kijken, nog even vóór het slapengaan, of ik van dageraad tot avond, geen enkel hert heb zeer gedaan’

Haar vader was Nederlander en haar moeder was Vlaams. Zij leed aan chronische bronchitis en depressiviteit en bracht meerdere jaren door in diverse sanatoria, waaronder Tessenderlo. Toch schreef zij in die periode twee dichtbundels: ‘Vondelingskens’ (1920) en ‘Op zachte vooizekens’ (1921), die haar een enorme populariteit bezorgden. Na verblijven in Italië en Frankrijk ging ze vanaf 1927 werken in de stadsbibliotheek van Mechelen. Met de bundel ‘Schaduw’ (1928) wilde ze zich afzetten tegen haar zoetgevooisd imago en tegen de kritiek van onder andere Paul van Ostaijen.

Uit haar debuutbundel ‘Vondelingskens’ het gedicht ‘Herfst’.

.

Herfst

.

Achter d’oude kloosterwoning

Hing wat rode zon.

Onder goud-getinte linde

Bad een jonge non.

.

Heur gelaten ogen droomden

Onder blanke doek,

Naar de zwart’ en rode letters

Van ’t getijdenboek.

.

Langs de wegskens was geprevekl

Van wat blâren bruin;

Aan heur voeten bogen schrale

Violieren schuin.

.

Als ’n dod’ illuzie, die ze

Lang vergeten had,

Viel er op heur jonge handen

Een verschrompeld blad.

.