Site-archief

Pauw

De mooiste gedichten

.

In 2019 was de burgemeester van Rotterdam, Ahmed Aboutaleb, te gast bij het televisieprogramma Pauw van BNN/VARA, om een bundel met zijn 50 favoriete gedichten te presenteren, ter ere van de start van het 50ste poëziefestival Poetry International in Rotterdam. Naar aanleiding daarvan vroeg de redactie van Pauw wat volgens de kijkers het allermooiste Nederlandstalige gedicht ooit is en waarom. Op de webpagina van dit programma staat een selectie van de inzendingen.

Opvallend genoeg zijn het niet alleen maar de bekende gedichten van de bekende dichters. Die staan er ook tussen, zoals ‘De Dapperstraat’ van J.C. Bloem maar ook een gedicht van P.N. van Eyck getiteld ‘De tuinman en de dood’ zit bij deze selectie.

Ance Willems zegt over dit laatste gedicht: “Dit gedicht vat de essentie van het leven samen: Je kunt je lot niet ontlopen, ook al nemen anderen het voor je op. Doe gewoon wat je moet doen (en geniet van de rozen).

Pieter Nicolaas van Eyck (1887 – 1954) was een dichter, criticus en hoogleraar aan de Universiteit Leiden.  Hij ontving in 1947 de Constantijn Huygensprijs voor zijn hele oeuvre. Zijn gedicht ‘De tuinman en de dood’, dat hij plagieerde van een gedicht van de Franse kunstenaar en leeftijdgenoot Jean Cocteau (1889 -1963) uit diens roman ‘Le Grand Écart’ is vermoedelijk gebaseerd op een soefi-anekdote van bekende Perzische dichter Roemi.

.

De tuinman en de dood 

.

Van morgen ijlt mijn tuinman, wit van schrik,
Mijn woning in: ‘Heer, Heer, één ogenblik!
.
Ginds, in de rooshof, snoeide ik loot na loot,
Toen keek ik achter mij. Daar stond de Dood.
.
Ik schrok, en haastte mij langs de andere kant,
Maar zag nog juist de dreiging van zijn hand.
.
Meester, uw paard, en laat mij spoorslags gaan,
Voor de avond nog bereik ik Ispahaan!’ –
.
Van middag – lang reeds was hij heengespoed –
Heb ik in ’t cederpark de Dood ontmoet.
.
‘Waarom,’ zo vraag ik, want hij wacht en zwijgt,
‘Hebt gij van morgen vroeg mijn knecht gedreigd?’
.
Glimlachend antwoordt hij: ‘Geen dreiging was ‘t,
Waarvoor uw tuinman vlood. Ik was verrast,
.
Toen ‘k ’s morgens hier nog stil aan ’t werk zag staan,
Die ‘k ’s avonds halen moest in Ispahaan.’

.

Hij wrijft hun neuzen door het leed…

Ed Leeflang

.

In de bundel ‘Op Pennewips plek’ van Ed Leeflang uit 1982 lees ik het gedicht ‘Hij wrijft hun neuzen door het leed …’ en meteen doet de tekst mij aan het hier en nu denken.  In dit bundeltje worden een groot aantal situaties op school empathisch en met fijn gekozen woorden belicht. Opvallend vind ik dat de situatie waarin we ons nu bevinden helemaal niet zo veel verschilt van de situatie begin jaren ’80. Ook toen was er het milieu, de natuur, oorlog waar we mee werden geconfronteerd.

Ed Leeflang beschrijft in ‘Hij wrijft hun neuzen door het leed…’ hoe een leerkracht, tegen beter weten in soms, leerlingen probeert bij te brengen hoe het leven er in het echt uitziet. Vooral de laatste twee zinnen vind ik van een grote schoonheid.

Ed Leeflang (1929-2008) was vrijwel zijn hele leven docent Nederlands in Amsterdam, Leiden, Den Haag en Zierikzee. Hij debuteerde op latere leeftijd (50) in 1979 als dichter met de poëziebundel ‘De Hazen’ waarvoor hij de Jan Campertprijs in 1980 ontving. Vanwege zijn realistische schrijfwijze en een melancholisch verlangen naar verloren zuiverheid wordt zijn poëzie in de literaire kritiek wel aangeduid als romantisch realisme of neoromantiek.

.

Hij wrijft hun neuzen door het leed…

.

Hij wrijft hun neuzen door het leed

als om ze zindelijk te maken; zeehonden,

kerncentrales, besmette schelvis die je eet,

legers waaraan we meebetalen.

Ze worden nu al moe van het volwassen

en het bewuste mondig zijn, ontzien hun

goeroe wel, maar thuis kijken ze

naar alles wat het scherm te bieden heeft

aan rechts, verrots en zondig zijn.

Wie tot het heil veroordeeld is

komt pas op adem in de hel.

.

Dichter voor dichter

Anton Korteweg

.

Een van de laatste keren dat ik live dichters hoorde voordragen was in Leiden. Dat was bij de Leidse Poëzienacht. Daar droeg onder andere Anton Korteweg voor en ik moet zeggen, zeer naar mijn genoegen. De poëzie verfijnd en grappig, de voordracht rustig en aangenaam. Nu is bij uitgeverij Meulenhoff de bundel ‘Enfin’ verschenen. Vijftig jaar na zijn debuut een nieuwe bundel met vijftig gedichten ter ere van dit jubileumjaar.

Korteweg (1944) debuteerde in 1968 in het literair tijdschrift Tirade en in 1971 met de bundel ‘Niks geen Romantic Agony’. Zijn poëzie werd aanvankelijk gekenmerkt door de beschrijving van kleine alledaagse gebeurtenissen en de melancholische gevoelens waaraan deze appelleren. Daarbij speelt de ironisering van deze gevoelens een rol die bereikt wordt door dubbelzinnig taalgebruik en toespelingen op verheven onderwerpen in een alledaagse context. Korteweg was jarenlang conservator van het Lettrkundig museum, hij verzorgde bloemlezingen en was poëzierecensent.

En nu is er dan zijn jubileumbundel ‘Enfin’ waarin ik een gedicht tegen kwam dat hij schreef voor een andere dichter Luuk Gruwez. En hoewel de categorie getiteld is ‘dichters over dichters’ kun je in het gedicht wel degelijk lezen dat het hier over een andere dichter gaat.

.

Leve de poëzie!

(voor Luuk Gruwez)

.

Of ’t nou bij meneer Tintel was op ’t gym

-mijn leraar Nederlands in Dordt met maar een arm-

of in de bloemlezing Dichters van dezen tijd,

als knaap was ik verrukt: beminde je een vrouw,

ontkwam je aan de dood en werd je even

weggerukt uit het aards bestaan. Net wat ik wou.

Ed. Hoornik kon na dit verrukkelijk perspectief

als favoriete dichter niet meer stuk;

dat kwam ook door zijn kleine dochter van Jaïrus,

van wie het dode haar een tijdje zonder zwier was.

.

Een jaar of vijftien later, pasgetrouwd, las ik

bij een gerespecteerd collega, ‘k zeg niet wie

over een voelspriet in een warme schacht

gretig de lust van de geslachten aftastend

tot aan het oerslijm. ‘k Kreeg het Spaans benauwd

en dankte God: ik had al nageslacht.

.

Gegeven is mij slechts

Gerard J.D. Goudriaan

.

De relatief onbekende dichter Gerard Goudriaan (1919-1949) was in de eerste plaats een Leidse student. Na een verkeersongeval in 1949 te Leiden kwam hij als enige van de zes inzittenden van een auto te overlijden. In de jaren daarvoor had hij een reputatie opgebouwd, als student, als dandy en in beperkte kring als dichter. Hij bewonderde ook andere dichters; zo sprak hij als student enkele woorden tijdens de begrafenis van Pieter Cornelis Boutens (1870-1943).

Gerard Goudriaan gaf verschillende publicaties in eigen beheer uit, waaronder eigen dichtbundels. Een van diens uitgaven was het herdenkingsartikel ter gelegenheid van de 20e sterfdag van Louis Couperus (1863-1923). Ook schreef voor de Nederlandsche Bibliographie en het dagblad de Kroniek. In 2003 kwam van Goudriaan een biografie uit bij uitgeverij De Nieuwe Vaart met de titel ‘De gedrevene tussen de dorens; leven en werk van de Leidse dandy-student Gerard Goudriaan (1919-1949)’.

Eén van de dichtbundels die Goudriaan in eigen beheer uitgaf was ‘De Wenteltrap’ in 1942. Uit deze bundel komt het naamloze gedicht over het dichterschap.

.

Gegeven is mij slechts te zingen

over voorbijgegane dingen

en over alles, wat niet gebeuren

zal, nu gesloten zijn de deuren.

.

Als de ziel geen vrede heeft

en zij mij niet de liefde geeft,

ontbreekt aan mij de eerste steen –

blijf ik, wat ik ben, geheel alleen.

.

Mijn vers, dat niet gehoord zal worden,

daar ik niet raken kan tot orde,

voert mij weg van al het leven.

.

O hoor mij, doch zij zal niet luisteren.

O hart, dat nog maar steeds moet fluisteren.

O blad, blijft altijd onbeschreven.

.

De idioot op het dak

Tjitske Jansen

.

Afgelopen zaterdag was ik bij de Leidse PoëzieNacht georganiseerd door Fields of Wonder in De Burcht in hartje Leiden. Deze Poëzienacht (of eigenlijk avond) werd door Fields of Wonder gemaakt in samenwerking met stichting INDEX Poetry en stichting Leids Literair Landschap. Op deze avond kwamen Anton Korteweg, Dorien de Wit, Wout Waanders en Tjistske Jansen voordragen en de kandidaat stadsdichters droegen een gedicht voor. Paar opvallende dingen: de twee mannelijke dichters waren geblesseerd aan hun voet (Wout Waanders droeg voor gezeten in een rolstoel en Anton Korteweg bewoog) zich voort geholpen door twee stokken, het was een heerlijke ontspannen mooie nazomeravond en de sfeer was uitstekend. Naast serieuze poëzie viel er ook regelmatig te lachen om de gedichten en de voordrachten.

De presentator van dienst kondigde Tjitske Jansen (1971) aan met een verhaal over zijn eerste ervaring met Tjitske Jansen bij Festina Lente in 2001 waar ze de finale van deze Poetry Slam won. Daar hoorde hij haar voor het eerst het gedicht ‘ De idioot op het dak’ voordragen. Hij vroeg haar of ze dat wilde voordragen (waarschijnlijk niet zei hij erbij) maar Tjitske was zeer bereid om het gedicht voor te dragen en dat was voor mij een van de hoogtepunten van de avond. Daarom uit de bundel ‘ Het moest maar eens gaan sneeuwen’  uit 2003 het gedicht ‘ De idioot op het dak’.

.

De idioot op het dak

.

Ik vroeg de jongen op mijn werk – dat bestaat uit peperoni, melanzani en carciofi in de bakjes scheppen, kip en friet en gamba’s bakken, salades maken, enzovoort, ik deed de koude kant vandaag en hij de warme – of we na het werk wat gingen drinken. Na het werk gingen we wat drinken.

Er was een jongen die de Domtoren op zijn arm had laten tatoeëren, een jongen die Chris heette, een jongen die later weer in Groningen ging wonen, er was een jongen die het woord wist voor de geur die hertenwijfjes afscheiden.

Diezelfde avond fietste ik, stomdronken, naar mijn ex. Even kijken of zijn fiets er stond. Die stond er. Eén keer aanbellen. Nog een keer aanbellen. Nog één keer. Ik herinner me wat hij me over stalkers heeft verteld: die moet je negeren. Ik wil niet dat hij mij negeert. Ik bel nog een keer aan. Heel lang.

Steeds als ik denk: nu laat ik de bel los, laat ik de bel niet los. Hij doet nog steeds niet open. Ik zoek waar ik beginnen kan met op het dak te klimmen. Een paar daken van zijn dak vandaan is een begin. Ik begin met op het dak te klimmen. Als ik drie daken heb gehad, ik ben er bijna,

gaat er een dakraam open. Een vrouw schreeuwt godverdomme, een mannenhoofd verschijnt. Ik heb nog nooit van zo dichtbij, vanuit dit perspectief, een mannenhoofd uit een dakraam zien steken, Ik zeg: Ik ben geen inbreker, ik zeg dat ik me schaam, ik vraag of hij vroeg op moet morgen.

De man geeft me geen kans verder te klimmen. Hij blijft met zijn hoofd uit het dakraam. Er gaat nog een dakraam open. Ik had nog nooit één mannenhoofd van zo dichtbij uit een dakraam zien steken, laat staan twee tegelijk. Zitten blijven! zeggen ze. Zitten blijven! Ik vraag me af of ik een strafblad krijg.

De politie is gearriveerd. Waar is hij? Hoor ik vragen. Het is een vrouw. Ik begeef me naar de dakrand om me te laten zien. Het is een soort optreden, maar dan van onderaf belicht. Er is ook een hond bij. Een labrador die op mijn ex lijkt. Die is ook blond.

Ik klim naar binnen door het dakraam van het eerste mannenhoofd. Ik sta op een zolder. Ik zie de vrouw die godverdomme riep, ik aai de hond, ik zeg: Sorry, sorry. Ik zeg:
Ik ben geen inbreker.

Iemand vraagt me hoe ik op dat dak gekomen ben. Iemand vraagt me waarom ik dit deed. Liefdesverdriet, zeg ik. Ja, zegt een politieman, uit liefdesverdriet kun je rare dingen doen. Hoe heet je? Vraag ik hem. Ik heet Paul, zegt hij. En waar woon je?

.

 

 

Poëzienacht

Fields of Wonder

.

Op zaterdag 11 september is de Leidse Poëzienacht. Dit is een avond lang poëzie op de Burcht van Leiden op loopafstand van het Centraal Station, met een grote verscheidenheid aan voordrachten van dichters om je volledig te laten omarmen door de reikwijdte van de poëzie. Het programma bestaat uit Leidse, Nederlandse en internationaal gevestigde namen zoals Anton Korteweg, Tjitske Jansen, Dorien de Wit en Wout Waanders. Ook zullen de kandidaat-stadsdichters van Leiden zich deze avond komen presenteren aan het publiek. Meer informatie vind je op http://fieldsofwonder.nl/voorstellingen/136-poezienacht.

Ik ga erheen om de ambiance ( als je wilt kun je zelfs in het Openluchthotel blijven slapen, het hele festival duurt maar liefs drie dagen), de dichters en de plek waar het wordt georganiseerd. En uiteraard omdat ik ook nieuwsgierig ben naar de nieuwe stadsdichter van Leiden.  Dat onderdeel is op zaterdagmiddag 11 september om 14:00 uur.

Dan zullen de kandidaten voor het stadsdichterschap optreden op de Burcht. Inloop is vanaf 13:30. Toegang is gratis, maar aanmelden is verplicht in verband met de corona maatregelen. Het middagprogramma is gecombineerd met de uitreiking van de studentenpoëziewedstrijd. Dat programma is (deels) in het Engels.

Op dit moment is Marianne van Velzen nog stadsdichter. Op de website https://wisselgeldland.nl/gedichten/ zijn een aantal van haar stadsgedichten te lezen. Ik koos voor

.

Billykast

.
Was ik maar
een billykast
Mijn knoesten
zouden gladgeschuurd
en glimmend gelakt zijn
Mijn hout
kaarsrecht
en splinterloos
Ik zou mijn plek weten
Ik zou boeken
strak naast elkaar
laten staan
Muziekdragers huizen
op kleur
Letter voor letter
Klaar voor het grijpen
of om jaren te verstoffen
Al naar gelang de wens
Oordeelloos
zou ik steunen

.

Het zou duidelijk zijn
Niets meer om te snappen
Ik zou nuttig zijn

.

Maar nee
ik werd wrakhout
Ooit voorbestemd
honkvast te reizen
maar bij de eerste de beste storm
liet ik los

.

Bestemmingsloos
losgelaten
Zonder vergezicht

.

Mijn rechte vorm
van weleer
is meegebogen met
tijd en tegenslag
Wat overbleef
was doelloos dobberen

.

Ik heb het wel geprobeerd
Weer richting vinden
Zelfs tegen de stroom in
Maar er was altijd weer
een golfslag
die me terugbracht
naar daar
waar ik eerder was

.

Nu dobber ik maar een beetje
En zie ik wel
wat de stroom brengt
En sinds ik dat doe
zie ik soms
heel kort
een lijn
in de verte

.

Poëzie op straat

Verlaten poëzie

.

De humor ligt op straat maar soms ligt de poëzie ook op straat. Op http://straatpoezie.nl/ kun je honderden voorbeelden vinden van poëzie die je tegenkomt wanneer je nietsvermoedend (of juist heel vermoedend) op straat loopt. Maar wat misschien nog wel verrassender is, is wanneer je poëzie tegenkomt die iemand heeft achtergelaten in de vorm van graffiti op een muur, een viaduct, op straat (met stoepkrijt) of zoals in Apeldoorn in 2017 op een bord dat iemand op een bankje in een winkelcentrum heeft neergezet. Het aardige van dit soort poëzie is het tijdelijke en vergankelijke. Waar een muurgedicht in bijvoorbeeld Leiden, als het gaat slijten, opgeknapt wordt of weer leesbaar wordt gemaakt, is de verlaten vorm van poëzie juist onderwerp van schoonmaak, verwijdering, of verdwijning.

Het gedicht is wat moeilijk leesbaar daarom hier de tekst van de onbekende dichter @

.

Ik zie ze veel liggen

.

Juist in deze tijd

de eenzame handschoen

we raken ze kwijt

de één zonder ander

één verloren geland

De ander een jaszak

Geen een aan de hand

Ze missen elkaar

Want samen alleen

De handen wat kouder

Tis bijna gemeen

Er komt vast wat warmte

Zo gaat ’t altijd

Nu eerst heerst de kalmte

De handschoen blijft kwijt

.

Bèèè

W.F. Oostveen

.

In de nieuwsbrief van Laurens Jz Coster http://www.ljcoster.nl/ stond een alleraardigst gedicht over schapen van de dichter Willem Frederik Oostveen (1849-1890). Reden genoeg voor mij om deze, voor mij onbekende, dichter eens van dichterbij te bekijken en te leren kennen. W.F. Oostveen blijkt een schrijver en tekstdichter te zijn waar vrijwel heel Nederland het werk van kent (of toch één specifiek lied), hij schreef namelijk de tekst van het Sinterklaaslied ‘Sinterklaas is jarig’. Oostveen heeft diverse publicaties op zijn naam staan en was redacteur van het tijdschrift ‘Ons Genoegen’ een tijdschrift voor de jeugd dat wordt uitgegeven door uitgeverij Muusses in Leiden.

Oostveen overlijdt jong, op 41-jarige leeftijd, waarschijnlijk aan de gevolgen van de Russische griep. Deze Russische griep (ook wel Aziatische griep genoemd) was een pandemie (toen dus ook al) die in 1889 uitbrak en vanuit Rusland (met de komst van stoomboten en spoorwegen) binnen vier maanden verspreid werd over de hele wereld en zijn hoogtepunt bereikte in de Verenigde Staten (toen dus ook al), zeventig dagen na zijn hoogtepunt in Sint-Petersburg. Het aantal slachtoffers van deze Russische griep bedroeg naar schatting circa 1 miljoen.

Oostveen was een geliefd auteur van ‘Ons Genoegen’ want bij zijn overlijden vroeg zijn uitgever de jeugdige lezer om bij te dragen aan een gedenkteken op het graf. Hetgeen ook gebeurde. Zoals hierboven al geschreven nam de nieuwsbrief van Laurens Jz Coster een gedicht van zijn hand op getiteld ‘Mijn schaapje’.

 

Mijn schaapje
.
Ik ken een aardig schaapje,
’t Loopt ginder in de wei,
Het huppelt en het springt maar
Heel vergenoegd en blij.
.
Het dartelt in de weide
De ganschen langen dag
En eet en drinkt met luste,
Al wat het gaarne mag.
.
Was ik maar eens zoo’n schaapje,
Dan zat ik nu niet hier,
Dan ging ik nooit naar school toe
En had maar steeds plezier.
.
Wel jongen lief, wat zegt ge,
En meent ge dat? Och kom,
Dan bleeft ge net als ’t schaapje,
Uw heele leven dom.

.

Van kop tot teen (recensie)

Charlotte Van den Broeck en Jeroen Dera

.

Nadat in 2018 ‘Woorden temmen, 24 uur in het licht van Kila & Babsie’ van Kila van der Starre (1988) en Babette Zijlstra (1988) uitkwam, kreeg dit boek vele positieve reacties en recensies zoals onder andere van mij https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/05/09/woorden-temmen/. Ik schreef toen onder meer: Dit is het boek dat elke docent Nederlands in zijn of haar kast zou moeten hebben staan. En gelukkig hebben veel docenten het boek aangeschaft. Ik zou deze zin nogmaals willen herhalen maar er een zin aan willen toevoegen: En regelmatig gebruiken in de lessen (Nederlands). Ik schrijf hier Nederlands tussen haakjes want feitelijk is het boek natuurlijk ook bij lessen in vreemde talen (Duitse, Engels of Franse poëzie) of bij culturele- en kunstzinnige vorming (CKV) te gebruiken.

En nu is er dan een tweede deel, met als titel ‘Van kop tot teen’ dit keer samengesteld door de Vlaamse dichter/schrijver Charlotte Van den Broeck (1991) en Letterkundige en literatuurcriticus Jeroen Dera (1986). Voordat ik in ga op de inhoud van dit tweede deel van ‘Woorden temmen’ twee observaties.

Vorm

Allereerst is er de vorm, ondanks mijn enthousiasme voor het boek blijf ik moeite houden met de ‘schuine vorm’. In mijn boekenkast blijft het tussen de andere poëziebundels en boeken over poëzie naar achter zakken waardoor, als ik er naar zoek, het me soms moeite kost het terug te vinden. Maar dat gezegd hebbende, wil ik hier meteen de opmerking bij maken dat dit boek natuurlijk niet in een boekenkast moet staan maar gebruikt moet worden.

Omvang

Een tweede observatie is de dikte van dit tweede deel; deze is bijna twee keer zo dik als deel 1. In deel 1 worden 24 gedichten behandeld en in deel 2 staan 29 gedichten die door de samenstellers worden besproken. Het verschil wordt vooral bepaald door de extra ruimte die de samenstellers hebben gekregen voor het behandelen van elk gedicht. Waar in deel 1 de opmerkingen en vragen van Kila en Babette vaak op 1 pagina stonden, waardoor de bladspiegel wat vol was of waardoor Kila en Babette zich beperkten in hun commentaren, is in deel 2 veel meer ruimte ingeruimd voor de vragen en overdenkingen van Charlotte en Jeroen. Ik vind dit een goede verbetering. In deel 2 zijn ook, mij onbekendere namen van (Vlaamse) dichters opgenomen. Ook dit vind ik een positieve verandering.

Inhoud

Dan de inhoud. De samenstellers stellen veel vragen en geven veel opdrachten over de taal en de poëzie van de behandelde dichters maar ook wordt regelmatig gevraagd naar wat het gedicht met de lezer doet, vragen over de ‘ik’ ervaring, over gedachten en gevoelens van de lezer na het lezen van het gedicht. Waar in deel 1 veelal vragen en opdrachten werden behandeld over de tekst, de techniek en de vormgeving gaat het in deel 2 meer over de de lees- en gevoelservaring. Ook dit vind ik een heel positieve aanvulling op al het moois en goeds wat deel 1 brengt. Hiermee wordt namelijk heel goed aangesloten bij veel literatuurlessen en literatuuronderwijs op middelbare scholen waarbij toch vooral de eigen ervaring en eigen mening belangrijk is. Door de juiste vragen te stellen en gerichte opdrachten te geven wordt hierin in ‘Woorden temmen’ deel 2 heel goed voorzien.

Menselijk lichaam

Op de achterflap van het boek staat te lezen dat Charlotte en Jeroen ervan overtuigd zijn dat je poëzie niet alleen met je hoofd, maar met je hele lichaam kunt lezen. Met al je zintuigen en sensaties. En dat lichamelijke hebben ze in dit boek heel letterlijk genomen. De gedichten in deze bundel vormen namelijk samen een menselijk lichaam. Ik kan in die gedachtengang goed meegaan. De samenstellers hebben aan de hand van verschillende delen van het lichaam gedichten gezocht die op de een of andere manier bij dit lichaamsdeel aansluiten of passen. Ook deze keuze maakt het lezen van het boek tot een avontuur. Ik merkte bij mezelf dat ik bij elk gedicht meteen op zoek ging naar de relatie tussen het lichaamsdeel en de inhoud van het gedicht. Op zo’n manier wordt het lezen van een boek een reis die je gaat maken waarvan je weet dat ie steeds opnieuw uitdagingen biedt, verrassingen in  petto heeft en je goeie zin geeft om door te lezen. Allemaal ingrediënten die dit, alweer, tot een essentieel boek over poëzie maakt.

Conclusie

Tot slot mijn conclusie. Als je denkt dat je met deel 1 genoeg stof hebt om nog jaren op voort te kunnen borduren als docent dan zou dat waar kunnen zijn. Tenslotte krijg je elk jaar nieuwe leerlingen voor wie deze vorm van poëzie-onderwijs nieuw is. Als je het voor je zelf leuk en interessant wil houden dan is de aankoop van deel 2 bijna een voorwaarde. Na het lezen van deel 1 dacht ik dat dit hét boek was waarmee het poëzie-onderwijs ‘gered’ was. Nu weet ik dat dit alleen maar een richting heeft gegeven, een weg is ingeslagen die steeds opnieuw kansen ziet en beidt. Op naar deel 3 zou ik zeggen maar eerst deel 2 aanschaffen en met heel veel plezier gaan lezen en gebruiken.

Gedicht

Omdat ik altijd met een gedicht wil eindigen koos ik voor het gedicht van Hélène Gelèns met de titel ‘plep’ dat werd genomen uit haar bundel ‘zet af en zweef’ uit 2010. Het gedicht relateert aan de linkerhand, ik kende de dichter niet en het is een heerlijk raak gedicht, direct, vreemd en bijzonder. Hélène Gelèns studeerde sterrenkunde, neerlandistiek, geschiedenis en wijsbegeerte in Leiden en Amsterdam waarvan ze alleen wijsbegeerte in Amsterdam afrondde. Haar debuutbundel ‘niet beginnen bij het hoofd’ verscheen in 2006 en haar tweede bundel ‘zet af en zweef’ in 2010. Voor haar eerste bundel werd ze genomineerd voor de C. Buddingh’-prijs en in 2010 won ze de Jan Campertprijs met haar tweede bundel. In 2014 verscheen haar voorlopig laatste bundel ‘Applaus vanuit het donker’. 

.

plep

.

de ringvinger langer dan de wijs

dus? iemand die kucht heeft zeker keelk

nee ik weet niet of het asperg en al

wist ik het wel ik vertelde je niets

.

ring langer dan wijs en jij plakt al plep

je etiket – enkel een wegwijzer zeg je

wat zeur ik? het is vrouwonvriendelijk en hip

geen lekkertje geen dikke tiet – en daar ga je

.

plep op de struikelteen plep op de stootarm

plep op de harkrug (geen nummer meer nodig)

plepplep op formele verwoording plepplepplep

op de koelkast vol lijstjes en schema’s plep

op het oor (nu de straat opeens loeit)

je bent nog niet klaar?

.

Shall I shoot him, sir?

Maxim de Winter

.

In de kringloopwinkel kocht ik drie deeltje van de Aurea literaire kartons. Hoewel ik lang gezocht heb is er over deze reeks weinig bekend. Ze werden uitgegeven door A.W. Sijthoff in Leiden en mijn exemplaren zijn van 1966 en 1967. In de literaire kartons kwamen niet alleen poëzie bundels uit maar ook novellen, een korte roman en een essaybundel. Het merendeel was echter poëzie (6 van de 11 titels). Ik bezit ‘De transparante zee’ van Maxim de Winter, ‘Als de wind ophoudt’ van F.W. van Heerikhuizen en ‘Uit een volslagen duisternis’ van Arnold de Vos. De redactie is in alle gevallen gedaan door Bert Jansma, Jan-Willem Overeem, Jan van der Vegt en Ger van Wijck.

Alle bundels hebben een zelfde uiterlijk. sober met bovenaan de titel en auteur en onderaan een gouden cirkel. De bundeltjes hebben tussen de 45 en 47 pagina’s en zijn op de achterflap voorzien van enige informatie over de dichter. Zo is op de achterflap van ‘de transparante zee’ van Maxim de Winter te lezen:

“De gedichten van Maxim de Winter geven op een bijzondere wijze een ervaring van de werkelijkheid weer. Deze is voor hem uiterst veelomvattend en daardoor ook chaotisch. Dit weerspiegelt zich in zijn verzen. Zijn vaak gedurfde beelden heeft hij uit alle hoeken van het bestaan gehaald. hij heeft er de realiteit voor doorkruist in ruimte en tijd.”

Over de dichter is vermeld dat hij in 1945 is geboren (volgens de Nederlandse Poëzie Encyclopedie overleden in ca. 2012) en gedichten van zijn hand verschenen in ‘Vandaag’, ‘De Nieuwe Stem’, ‘Raam’ en ‘Contour’. Daarnaast was deze Groninger dichter ook vertaler en auteur van de bundel ‘Jezus leeft en woont op Venus’ over de Scientology-kerk en andere sekten uit 1974.

Uit het bundeltje ‘De transparante zee’ koos ik het gedicht ‘Shall I shoot him, sir?’.

.

Shall I shoot him, sir?

.

openliggend zwerf ik

stenen, beroep de modder

van een vlag

.

vitaal berust ik, ademloos graas

ik een legger van beton,

mijn longen komen korter,

mijn hart komt kleiner in mijn borst.

.

roeiend verdoemde zwanen, steel

ik kransen voor mijn banaliteit,

begrijp

een demonische slak,

een woord van kalksteen mijn

aanwezigheid

.

zwaarmoedig rijd ik, padden onder

mijn voeten,

zwarte rotsen van koud licht, breed

kanaal,

een ijsbreker baant de doortocht

voor mijn hemellichaam.

.

 

%d bloggers liken dit: