Site-archief
Op een dag..
Serge van Duijnhoven
.
In 1998 verscheen van dichter Serge van Duijnhoven de bundel ‘Obiit in orbit’. Als uitleg bij de titel gaf Serge destijds: De titel voor deze dichtbundel met een cd schoot me te binnen toen ik in een kerk in mijn woonplaats een kaars aanstak voor een overleden vriend, bij een beeld van Sint Joris die draak doodde. Aan de muren hingen familiewapens met geboortejaar en sterfjaar: natus 1567-obiit 1613/ nata 1623 – obiit 1678. Filologisch is de titel een vrije samenstelling; orbit is geen woord uit het Latijn het is een Engels woord.
Uit deze bundel komt het gedicht ‘Op een dag zal dit leven wijken’. Wil je de audioversie van dit gedicht beluisteren of de Hongaarse vertaling lezen kijk dan op http://www.babelmatrix.org/works/nl/Duijnhoven%2C_Serge_van-1970/Op_een_dag_zal_dit_leven
.
Op een dag zal dit leven wijken
.
Op een dag zal dit leven wijken
zul je sterven als een hond
alleen in de sneeuw
met het donker over je heen
als een deken en de koude
zal zijn als de warmte
en je laatste gedachte
als je leven en je laatste dag
als de nacht en de nacht
als de dag die einde is
en toch geen einde kent
.
op een dag zal dit leven wijken
.
heb je geen munitie meer
om je teweer te stellen
geen kogels meer geen vinger
aan de trekker en geen spanning
op de veer de keer dat je weet
dat je keren voorbij zijn
en niet weer zullen keren – terwijl
je binnen zit en je naar buiten wilt
en je kwijnt als de oogst
die blijft rotten op het veld
.
op een dag zal dit leven wijken
.
de dag dat je weet wat het is:
geveld zijn, als je dagen geteld zijn
en je niets meer bent van wat je was
zo snel als onder het gras
je ogen gepeld zijn en je aderen
gespeld zijn door maden als naalden
van zilver je dromen van glas
zo snel als je gedachten opgaan
in gas en je loslaat – alles
wat je dierbaar was
.
op een dag zal dit leven wijken
.
Pier Paolo Pasolini
De as van Gramsci
.
Dat je nooit uitgeleerd bent in dit leven was me al heel lang duidelijk. Niet alleen veranderd de wereld in een rap tempo maar ook terugkijkend is er nog zoveel te leren, te weten en te ontdekken. Zo’n ontdekking is voor mij het feit dat de Italiaanse filmregisseur, schrijver en marxist Pier Paolo Pasolini (1922 -1975) die ik eigenlijk alleen kende van zijn films, ook dichter was. Sterker nog, van zijn poëzie is ook best het een en ander vertaald voor de Nederlandse markt.
In 1939 ging Pasolini studeren aan de universiteit van Bologna. Hij publiceerde zijn eerste gedichtenbundel ‘Poesia a Casarsa’ al op 19 jarige leeftijd in 1941. Tijdens de toen aan de gang zijnde Tweede Wereldoorlog werd hij in het leger opgenomen en raakte hij later in Duitse krijgsgevangenschap waaruit hij echter wist te ontvluchten. Na de oorlog werd hij lid van de Italiaanse Communistische Partij; het lidmaatschap werd hem echter een paar jaar later weer ontnomen toen hij er openlijk voor uitkwam homoseksueel te zijn.
Na zijn studies in Bologna kwam hij begin jaren vijftig definitief in Rome terecht, samen met zijn moeder. Zijn vader, een officier in het fascistische leger, was op dat moment al overleden. Zijn jongere broer was als partizaan tijdens de oorlog gesneuveld. Moeder en zoon woonden in een verpauperde buitenwijk van Rome, onderwerp van zijn spraakmakende novelle Ragazzi di vita (1955), en later van de film Accattone. Voor zijn novelle kreeg hij behalve literaire lof ook kritiek vanwege het obscene karakter van het betreffende werk. In de jaren ’50 schreef hij ‘poemetti’, vrij lange verhalend-didactische gedichten, meest in terzinen, die hij in 1957 bundelde. Nadat hij eind jaren vijftig al enige schreden had gezet op het gebied van de film, debuteerde hij 1961 met zijn eerste eigen, hierboven reeds vermelde, film Accattone.
Pasolini werd vooral bekend met zijn opmerkelijke film ‘Il Vangelo secondo Matteo’ (Het evangelie volgens Matteüs) uit 1964, die zelfs vanuit de Kerk werd geprezen. Vanuit zijn sociale bewogenheid groeide zijn kritiek op de gangbare christelijke opvattingen. Zijn films schiepen verwarring en waren omstreden, niet het minst vanwege bepaalde obsceniteiten. De bekendste uit zijn laatste jaren daarvan is Salò of de 120 dagen van Sodom uit 1975, naar de roman van de Markies de Sade in combinatie met de Republiek van Salò.
Pasolini was echter dus ook een begenadigd dichter en zijn poëzie heeft zeker een sociaal maatschappelijk tintje maar is daarnaast ook zeker zeer poëtisch. Een goed voorbeeld daarvan is het gedicht IV dat verscheen in de in 1989 door Meulenhof uitgegeven bundel ‘De as van Gramsci’ in een vertaling van Karel van Eerd. Gramsci was één van de stichters van de communistische partij in Italië in 1921. De as van Gramsci is bijgezet in een sobere tombe op de begraafplaats voor niet-katholieken in Rome, die rond 1800 vooral voor Duitsers was gesticht – ook de enige, in Rome geboren, onwettige zoon van Goethe ligt er – maar nadien vooral bekend gebleven als ‘Engelse begraafplaats’, omdat de graven van Keats en Shelley er zo veel pelgrims heenleiden.
.
IV
.
Het schokkende feit dat ik mezelf tegenspreek,
met en tegen jou ben; met jou van harte,
bij licht, tegen jij in de duistere onderbuik;
,
was ik verrader van de staat der vaderen
-indenken, een zweem van activiteit-
ik weet me eraan gehecht in de warmte
.
van instinct, esthetische bevlogenheid;
bekoord door een proletarisch leven
van voor jouw jaren, koester ik piëteit
.
voor de levenslust daarvan, voor zijn strijd van eeuwen
echter niet: voor zijn eerste wezen, voor
zijn bewustzijn niet; die de mens gegeven
.
oerkracht ging gerealiseerd teloor,
maar liet er de roes van heimwee achter,
een licht van poëzie, een ander woord
.
heb ik er niet voor dan liefde, waarachtig,
echter niet oprecht gemeend, abstract,
geen zeer-doend delen van gevoel en gedachte…
.
Arm zoals de armen, klamp ik me vast
net zoals zij aan hoop die vernedert,
net zoals zij lever ik alle dag
.
strijd voor het bestaan. Maar moge ik onterfd zijn,
moge troosteloos mijn situatie zijn,
bezitter ben ik: en van het meest verheffend
.
bezit dat burgerdom zich wenst, het eind
van alle staten. Maar, bezitter van de historie,
ben ik ook haar bezit; sta ik haar lichtende schijn:
.
maar welk nut heeft licht?
.
Het geluid van denken
Een recensie
.
De dichters van uitgeverij De Knipscheer weten me inmiddels goed te vinden en dat waardeer ik zeer. Inmiddels liggen er een paar bundels klaar om te recenseren. Om dat op een serieuze manier te kunnen doen heb ik tijd nodig (om de bundels goed te lezen, aantekeningen te maken, een mening te vormen en deze dan ook nog gefundeerd op te schrijven) en daar ontbreekt het me soms aan. Ik ben steeds met een bundel bezig maar het kan soms even duren voor er een recensie verschijnt.
In het geval van ‘Het geluid van denken’ van Karel Wasch (1951) heeft dat lezen en mening vormen inmiddels geleid tot deze recensie. De bundel is, zoals eigenlijk alle bundels die ik onder krijg van deze uitgeverij, met zorg uitgegeven. Stevige omslag met informatie over de dichter en de uitgeverij, op de achterflap wat aanvullende informatie en mooi stevig papier.
Toen ik begon te lezen in de bundel was het eerste wat me opviel dat in het eerste korte hoofdstuk ‘De stad’ er kwistig met bijvoeglijke naamwoorden wordt gestrooid. In het eerste gedicht al 17. De eerste drie gedichten in dit hoofdstuk zijn beschrijvend van aard maar eindigen met een persoonlijke noot van de dichter. De gedichten die ik daarna las zijn anders van aard en toon. Als Wasch een bijvoeglijk naamwoorddichter was geweest ( wat dus niet het geval is voor de duidelijkheid) dan was ik waarschijnlijk na een aantal gedichten afgehaakt. In dit geval is dit ‘trucje’ zoals ik het dan maar even noem, voorbehouden aan deze eerste drie gedichten. In de andere gedichten heb ik het niet meer geconstateerd.
Wasch gebruikt graag een vorm van beeldsymboliek en mag zo nu en dan ook nog wel een hyperbool gebruiken ( “een woud van leugens”) maar hij zet deze poëtische vormen in om zijn gedichten een eigen gezicht te geven. Elk hoofdstukje in deze bundel, variërend van 1 tot 7 gedichten per hoofdstuk, vertellen een eigen verhaal, de verbindende factor is de talige zeggingskracht van de dichter. De gedichten per hoofdstuk zijn los van elkaar te lezen maar in verbinding met elkaar krijgt het verhaal dat Wasch schrijft vorm. In die zin kunnen we hier spreken van een vorm van narratieve poëzie zonder dat het er te dik bovenop ligt.
De dichter is in alle gedichten aanwezig, soms als de ‘ik’ en op andere momenten als de alwetende verteller. Zijn poëzie is ook persoonlijk; zijn jeugd, de liefde, de kerk, een vriend, twee dichters, zijn moeder. Op de flap aan het begin van de bundel staat te lezen: ‘Zijn poëzie leest als ben je toeschouwer van een surreële film. Een bundel voor de poëzieliefhebber, persoonlijk, gedurfd en buiten de gebaande paden van de mediawerkelijkheid’. Als poëzieliefhebber kan ik dit slechts beamen, persoonlijk zeker, gedurfd ook wel alleen het surreële aspect heb ik niet direct kunnen ontdekken.
In de hoofdstukken ‘Zwart verdriet’ en ‘Moederleed’ vind ik de poëzie van Wasch op zijn best. Met een bijna professionele distantie beschrijft hij de dood en zijn moeder maar op een dergelijk liefdevolle manier dat deze gedichten mij het meest raakte. Daarom heb ik uit deze hoofdstukken een keuze gemaakt. Ik heb gekozen voor het gedicht ‘Broer’ uit het hoofdstuk ‘Zwart verdriet’.
.
Broer
.
De boom waar niets onder
wilde groeien, was aangevallen,
door parasieten, minuscule kleine wezentjes,
die welig tierden aan de onderkant
van bladeren en geleidelijk
al het leven uit de boom zogen. Die bladeren
werden uiteindelijk grijs en hingen er
moedeloos bij. Toen vielen ze af.
.
Op zijn sterfbed kneep hij
in zijn laatste ogenblikken in mijn hand,
probeerde geruststellend te glimlachen
alsof niet hij, maar ik gelanceerd
werd naar niet in kaart gebrachte
uitgestrektheden zonder uitzicht
op terugkeer. Verdriet is net als pijn
alleen echt wanneer je het ondergaat.
.
Later scheen het ons toe dat er grenzen
waren aan het rouwen om een leven
dat niet echt geleefd was.
Dus treurden we om alles wat
er niet zou komen, nooit geweest was
alle tranen verzwolg die je wilde uitstorten.
.
Rispetto
Versvorm
.
Het Rispetto (Nederlandse vertaling; eerbied, respect) is een oude Italiaanse vorm, o.a. gebruikt door Boccaccio. Uit het rispetto ontwikkelde Petrarca (1304 – 1374) waarschijnlijk zijn sonnetten gebundeld in ‘Canzoniere’ waarin 366 sonnetten staan gewijd aan Laura, een meisje dat hij op goede vrijdag in 1327 zag in de kerk van St. Claire en dat hij zijn leven lang in gedichten heeft bezongen.
Niet vreemd dan ook dat het het petrarkisme, de literaire stijl die naar Francesco Petrarca genoemd is, de stijl is waarin het verlangen naar de perfecte vrouw lyrische uitdrukking krijgt.
Het Rispetto bestaat uit tweemaal 4 regels met het rijmschema abba cddc en heeft als metrum de tetrameter. Er is ook een variatie waarbij, in het laatste schema, de tetrameter wordt vervangen door een pentameter. In dat geval spreekt men van een Heroic Rispetto.
.
Co
Fietsen maakt hij, mensen ook.
Zwart zijn zijn handen, grijs zijn haar.
Een korte broek, sandalen ook,
Zijn woorden klinken soms wat raar.
Je neemt hem zoals ie is, o zo!
Hij regelt voor de illegalen
Artsenzorg en kerkzalen.
Hij staat gewoon bekend als Co.
.
* Co was een beroepsopruier, oorspronkelijk arts en fietsenmaker, en nauw betrokken bij de opvang van witte illegalen eind jaren 90 van de vorige eeuw.