Site-archief
Zijn jas
Rutger Kopland
.
Uitgeverij Maarten Muntinga gaf van 1983 tot 2012 de befaamde Rainbow pockets uit. De reeks is genummerd en was jarenlang ook herkenbaar aan een duidelijk geelkleurige rug met zwarte letteropdruk. Aanvankelijk werden de Rainbow Pockets uitgegeven als goedkopere herdruk van een reeds bestaand werk dat al een goede verkoop had gekend en waar nog vraag naar was. Later verschenen er ook uitgaven die door uitgeverij Muntinga samengesteld of geredigeerd werden, zoals de bloemlezing ‘Doen en laten’ uit het werk van de dichter Judith Herzberg.
De Rainbow pockets kom ik nog regelmatig tegen in kringloopwinkels en tweedehandsboekenzaakjes. Hoewel het merendeel van de serie proza betreft, zitten er toch ook een aantal poëziepockets tussen. Zo heb ik uit de reeks nummer 172 ‘Doen en laten’ van Judith Herzberg, 662 ‘Vergeet mij niet’ gedichten over afscheid en herinnering, 758 ‘Daar zijn woorden voor’ van Toon Tellegen en 940 ‘Op reis, de mooiste reisgedichten voor onderweg’.
In nummer 662, ‘Vergeet mij niet’ uit 2003, staat een prachtig gedicht van Rutger Kopland (1934-2012) over een nog maar pas overleden vader getiteld ‘Zijn jas’.
.
Zijn jas
.
Mijn vader J was nog maar net
gestorven toen mijn moeder A
zijn nieuwe regenjas voorzichtig
van de kapstok nam. Pas eens,
zei ze, hij was er zo trots op.
.
Daar stond ik dan en voelde
aan de mouwen en bij het sluiten
van de knopen hoe dood hij was
en hoe ver weg mijn jeugd. Oud
en zwak zou ik worden, in deze
plooien zou mijn huid gaan hangen
om mijn knoken.
.
Simon Vinkenoog
Over Hans Lodeizen
.
In de categorie Dichters over dichters, vandaag een gedicht dat schrijver, dichter en voordrachtskunstenaar Simon Vinkenoog (1928-2009) schreef over een andere dichter namelijk Hans Lodeizen (1924-1950).
Simon Vinkenoog schreef in zijn eenmanstijdschrift ‘Blurb (1950-1951) in de zesde aflevering uit 1951: “Voor vele jongeren, Mijne Heren, en luistert goed, want dit kan u wellicht een critische dienst bewijzen, is Lodeizen – die kort na het verschijnen van zijn bundel overleed. Niet aan het verschijnen echter – de voorlichter (of hoe gij dat noemt) van deze generatie: als wij tien uwer moesten slachten, ophangen of wurgen om hém terug te krijgen: geloof niet dat wij een ogenblik zouden aarzelen.” Een nogal pittige uitspraak aan de geadresseerden en dat waren in dit geval een aantal gevestigde ‘heren’ in het toenmalige Nederlandse literaire leven dat zich, naar de mening van Vinkenoog, in een enquête van Elseviers Weekblad (25 november 1950) met volkomen onbegrip had uitgelaten over (het ontbreken van) vernieuwingstendenties in de Nederlandse poëzie van dat moment.
Één van de aangesproken kandidaten om geslacht, gehangen dan wel gewurgd te worden (de uitgever A.A.M. Stols) belde Vinkenoog direct en gretig voor een afspraak wat nog dat jaar resulteerde in de door Stols uitgegeven bloemlezing ‘Atonaal’, waarin Vinkenoog in zoverre Lodeizen ‘terug kreeg’ dat deze te midden van andere ‘jongeren’ met vijf pagina’s nagelaten poëzie mocht bijdragen aan deze eerste manifestatie in bloemlezing – vorm van de beweging der Vijfigers.
Het gedicht ‘Hans Lodeizen’ werd gepubliceerd in 1957 bij diezelfde uitgeverij A.A. Schols, in de bundel ‘Onder (eigen) dak’ van Vinkenoog. Later werd dit gedicht ook nog opgenomen in de bloemlezing ‘Ja’!’ die een jaar na de dood van Simon Vinkenoog verscheen waaronder ook 19 nog ongepubliceerde gedichten.
.
Hans Lodeizen
.
Ze hebben je nu in de schouders gebeten
en een dichter van je gemakt
Je eigennaam staat in hun boeken
naast de hunnen en de onzen.
.
Je bent ontweken en vergeten,
niet meer varend in het schip
der liefde, met de vrienden
van vlees en tanden in het bloed.
.
Je naam staat in hun boeken en kranten,
je bent geen minnaar meer
en waar je woont is het alle dagen zondag:
niet de Zondag van stervelingen
als jij en ik en niet die van kerkgangers,
leven, liefde, pijnloze dagen.
.
In het graf waar je ligt met de open wonde,
in het vlees dat rot met een glimlach
vieren de letters het feest van de aarde
en bovengronds je naam in hun boeken
en je fotoos lachen in hun kranten
met de onze vaders en de weest gegroeten.
.
Dankwoord
A. Roland Holst en C.B. Vaandrager
.
Dichters kunnen over van alles dichten, en in de categorie Dichters over dichters plaats ik regelmatig gedichten van dichters die gewijd zijn aan, of over een andere dichter gaan. Wat nog veel vaker voorkomt zijn dichters die dichten over het dichten, over de poëzie. Daar zijn bundels vol van verschenen. Blijkbaar is navelstaren onder dichters een veel voorkomende bezigheid. In 1994 verscheen bij uitgeverij Contact de 666 (toeval?) pagina’s dikke bundel ‘Dichten over dichten’ samengesteld door Atte Jongstra en Arjan Peters, met als ondertitel ‘Een ontwikkelingsgang’ Bloemlezing uit de Nederlandse poëzie van de 19e en 20ste eeuw.
In deze bundel staan heel veel gedichten over het dichtproces, het voordragen, het schrijven van poëzie, en nog heel veel meer. Om hier twee voorbeelden te geven die, wat mij betreft, heerlijk uit elkaar liggen een gedicht van A. Roland Holst (1888-1976) en een van C.B. Vaandrager (1935-1992). Het gedicht ‘Dankwoord’ van Roland Holst komt uit de bundel ‘Poëzie. dl. I’ uit 1981 en verscheen eerder in Tirade 207 uit 1975. Het gedicht ‘(Receptie)’ van Vaandrager komt uit de bundel ‘Totale poëzie’ ook uit 1981.
.
Dankwoord
.
Mijn ziel moge altijd dankbaar blijven
voor de genade van het woord
dat met mij vecht en aan den lijve
tekeergaat, wie ik toebehoor
en nooit en nimmer kan weerstreven,
dat in de smidse van de taal
het vuur stookt van mijn oude leven
tot aan het slot van mijn verhaal.
.
(Receptie)
.
‘Poëzie’, sta ik te beweren
tegen een paar ongelovige klootzakken
in wandeltoilet, ‘komt niet uit de lucht vallen.’
En ineens zeg komt er, je zou het
poëtiseren kunnen noemen, poëzie
uit de lucht vallen.
Gelukkig dat niemand het zag verder.
.
Voor Aragon
Pablo Picasso
.
Ik kocht de bundel ‘gedicht en omgedicht’ Wereldpoëzie door Vlamingen vertaald, uit 1960, samengesteld door dichter en vertaler Bert Decorte (1915-2009). Tot 1995 publiceerde Decorte vele bundels maar ook poëtische reisverhalen, essays en een autobiografie. Als vertaler van bijvoorbeeld Villon, Baudelaire, Mallarmé en Apollinaire) werd gevraagd of hij deze bundel wilde samenstellen waarin vertalingen van gedichten uit de wereldpoëzie sedert de middeleeuwen door Vlamingen werd opgenomen.
Bladerend door de bundel viel mijn oog op een gedicht van schilder, graficus, beeldhouwer en (dus ook) dichter Pablo Picasso (1881-1973). Het gedicht dat van hem is opgenomen in deze bloemlezing is vertaald door Marcel Wauters en is getiteld ‘Voor Aragon’ met als ondertitel ‘dinsdag 5 november 1940’. Het gedicht schreef Picasso voor zijn vriend, de Franse schrijver, dichter, essayist en journalist Louis Aragon (1897-1982).
,
Voor Aragon
dinsdag 5 november 1940
.
Aan de laaiende vuurstapel waarop
naakt de heks roosterde
heb ik mijn plezier gevonden
Op de rand van de lippen
van deze namiddag
de huid van al
de vlammen
met mijn nagels
zachtjes af te rukken
om vijf na één
’s morgens en nadien
nu drie uur
min tien geurden mijn vingers nog
naar het warme brood de honing
en de jasmijnen
.
Poëzie uit het Koninkrijk
Tsjead Bruinja
.
Op woensdag 23 november vindt er in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag een bijzondere poëziemiddag plaats met voormalig dichter des vaderlands Tsjead Bruinja (1974). Op deze middag, die toegankelijk voor iedereen (aanmelden kan hier, onderaan de pagina) zal Bruinja zijn bundel ‘De eerste bloemlezing van de Nederlandse poëzie 101 gedichten uit het koninkrijk van 1945 tot nu’, presenteren. In zijn periode als dichter des vaderlands (2019-2020) deed hij onderzoek (vooral in de collectie van de KB) naar de volle breedte van de poëzie in het Koninkrijk Nederland, dus ook naar poëzie in andere talen en dialecten.
Toen ik hier voor het eerst van hoorde moest ik meteen denken aan de bundel ‘Minnezinne in moerstaal’ van Ria Westerhuis en Delia Bremer uit 2019 waarin de dames 49 dichters (en dus 49 gedichten) verzamelden in vele dialecten en talen, van Utregs, Limburgs, Drents tot plat Haags, Achterhoeks, Deventers, Vlaams, Suid-Afrikaans en Schleswig-Holsteins.
Bruinja gaat alleen weer een stuk verder want hij verzamelde poëzie vanuit alle windstreken maar ook van dichters wier wortels niet in Nederland liggen maar in landen als Irak, Iran, Amerika, Suriname, de Antillen, Aruba, Indonesië etc. Hiermee streeft hij naar een veel inclusiever verhaal over de poëzie in Nederland.
Op de presentatie gaat Arno Kuipers, collectiespecialist van de KB, in gesprek met Tsead Bruinja over zijn speurtochten in de KB en zullen de dichters Nina Werkman, Lamia Makaddam, Frans Budé en Raj Mohan voordragen.
Om alvast in de stemming te komen hier een gedicht van Lamia Makaddam (1971) uit haar bundel ‘Je zult me vinden in elk woord dat ik schrijf’ dat in 2020 verscheen getiteld ‘Kamerplanten’.
.
Kamerplanten
Ik koop geen kamerplanten meer.
Ze gaan altijd dood en daar erger ik me aan.
Ik verzorg ze zoals ik een kind zou verzorgen.
Liggen ze er slapjes bij dan geef ik ze een beetje water.
In oorlogstijd verplaats ik ze van hoek naar hoek
en geef ze nog wat water.
Wanneer een blad naar de tuin van de buren dwarrelt
geef ik ze nog meer water.
En wanneer een van de kinderen laat thuiskomt
houd ik de planten onder stromend water.
En een keer liet ik ze een week lang in bad liggen
omdat mijn man ging slapen zonder mij een kus te geven.
.
Het onkruid in onze borst
.
De boom waarin ik de wind dacht te horen waaien
hakte ik omver.
Voor de maan die me liet weten dat het nacht was
sloot ik mijn ogen.
Ik liet de liefde achter op tafel en rende achter de gedichten aan.
Ik verloor mezelf in het leven en betrad een boek zonder titel.
Sinds vanochtend zit ik in een tuin die ik met de hand heb getekend
en spreek ik een man toe die ik gemaakt heb uit tuinafval.
Ik vertelde hem over het leven dat na de dood begint
over het dode onkruid dat wij in onze borst dragen
niet omdat het van goud is, maar omdat wat uit de boom valt
onze doden zijn.
En de takken die breken, dat is onze tijd.
.
De ochtend
Ed. Hoornik
.
Jaren geleden kwam ik in het bezit van een bijzonder bundeltje getiteld ‘Nieuwe griffels schone leien’. Een Ooievaar pocket uit 1957 bevat een bloemlezing uit de poëzie der avant garde samengesteld en ingeleid door Paul Rodenko. Deze bundel is mij vooral heel dierbaar omdat een vorige eigenaar de moeite heeft genomen om van elke dichter die is opgenomen in dit bundeltje, een handtekening te vragen (en te krijgen) voorin de bundel. Eén van de dichters in die bundel is Ed. Hoornik (1910-1970). Ook van hem staat in dit bundeltje een handtekening.
Ik zat deze pocket weer eens door te lezen en van het een kwam het ander en voor ik het wist was ik aan het lezen in ‘Het menselijk bestaan’ gedichten van Ed. Hoornik uit 1952. In die bundel staat het gedicht ‘De ochtend’ en dit sonnet wilde ik hier met jullie delen, op deze ochtend.
.
De ochtend
.
De zwarte band die om mijn voorhoofd knelt,
wordt, als ik even weg ben uit het schrijven,
losser. Ik adem op. De dag wint veld.
De ziel kan niet zonder het lichaam blijven.
.
Stomme getuigen van het oergeweld,
komen de stoelen hun bestaan bewijzen;
dingen vergeten of teruggesteld,
winnen hun noodzaak weder en herrijzen.
.
Ik treed naar buiten in het morgenlicht.
Ze zijn weer weg, de kleine nachtegalen.
Lichaam en ziel zijn weer in evenwicht.
.
Over mijn vochtig en vermoeid gezicht
vallen de eerste warme ochtendstralen.
Ik adem, ik doe niets dan ademhalen.
.