Site-archief
Jij en ik
Willem Wilmink
.
Ik vond het weer eens tijd voor een liefdesgedicht. Nu heb ik in de loop der tijd al vele liefdesgedichten geplaatst op dit blog en ook al enige gedichten van Willem Wilmink (1936 – 2003). In dit geval is mijn keuze gevallen op het gedicht ‘Jij en ik’ van Wilmink uit de bundel ‘Verzamelde liedjes en gedichten’uit 1986. Een liefdesgedicht geschreven vanuit het perspectief van een puber? Een adolescent misschien? In dit gedicht komt de fijngevoeligheid van Wilmink in ieder geval mooi naar voren.
.
Jij en ik
.
Later zul je bij me wonen.
Later zijn we met z’n beiden.
Dat bedenk ik soms, wanneer je
giechelt met de an’dre meiden.
’t Is voorlopig nog maar beter
om de zaak geheim te houden,
‘k zal je nog maar niet gaan zeggen
dat ik van je ben gaan houden.
Later ga ik reizen maken
heel alleen, naar verre landen,
en daar ga ik mensen redden,
redden met mijn eigen handen.
Iedereen zal in de kranten
van mijn grote daden lezen.
‘Waarom zou die mensenredder
zo ontzettend moedig wezen?’
Niemand zal de waarheid weten,
jóu alleen zal ik ’t vertellen:
later, als ik zó beroemd ben
dat ik bij je aan durf bellen.
.
Leo Vroman
Duitsland
.
In 1969 gaf uitgeverij Querido de bundel ‘ Gedichten’ uit van Leo Vroman. In deze bundel staan de eerdere bundels van Vroman ‘ Manke vliegen’ uit 1963, ‘ Almanak’ uit 1965, ‘ God en Godin’ uit 1967 en ‘ Poems in English’ uit 1953. Daarnaast werden een aantal (toen) nog niet eerder in boekvorm gepubliceerde gedichten opgenomen. Deze gedichten verschenen eerder in De Gids, Hollands Maandblad, Maatstaf, Merlyn en Tirade. Een van de Engelstalige gedichten, ‘ To Youth’ verscheen in 1957 in Approach, een Amerikaans tijdschrift.
In deze verzamelbundel ook illustraties van Leo Vroman zelf, grappige tekeningen bij de gedichten, vooral in ‘ Manke vliegen’ en verspreide gedichten. Uit de bundel koos ik voor een gedicht dat komt uit het hoofdstuk verspreide gedichten getiteld ‘ Duitsland’.
.
Duitsland
.
Op een open trein op het water
dat plat is wanneer ik er aan denk
maar op andere tijden misschien echt is
(ijzeren stangen kruisten de stoelen
en blauwgroene bergen, nu heuvels?
kruisten per boot voorbij),
voeren we de Rijn op, en landden
toen, of een andere keer echt per trein,
in Herrenalb.
.
Is er sindsdien bloed geweest?
.
Ik zie hier op de grote kaart
geen puntjes voor de doden,
alleen een blauwe draad
maar er stroomt niets in mijn geheugen,
ik ben er alleen maar vier jaar oud
en we lopen over een wittige weg
door het zwarte, Zwarte Woud.
En ik sta in een houtig hotel.
Als ik mij te slapen leg
zuigt nog het lage harige spons
achtige bos kwaad groeiend langs de kanten
het licht weg van het zwijgend land en
benadert ook ons.
.
Kaartlezers
Albertina Soepboer
.
Dichter, toneel- en prozaschrijfster Albertina Soepboer (1969) woont in Harlingen en heeft haar atelier in Groningen Ze studeerde Romaanse talen en culturen en Friese taal- en letterkunde aan de Rijksuniversiteit in Groningen.
Haar Friestalige debuutbundel ‘ Gearslach’ verscheen in 1995. Hierna volgden nog negen andere bundels. Naast het Fries heeft ze altijd in het Nederlands geschreven en ze ziet zichzelf dan ook als een tweetalig schrijver. In haar poëzie is die meertaligheid een belangrijk thema. Een ander belangrijk thema is landschap. Het wad komt vaak terug in haar poëzie, maar ook haar passie voor reizen speelt een grote rol.
Voor haar gedichten kreeg ze in 1996, 1997 en 1998 de Rely Jorritsma-prijs. Als dichter heeft ze op vele festivals opgetreden, o.a. op Poetry International in Rotterdam, De Wintertuin in Nijmegen, De Nachten in Antwerpen, Poesie International in het Oostenrijkse Dornbirn, Struga Poetry Evenings in Macedonië en The Ubud Writers&Readers Festival op Bali. Haar werk is vertaald naar het Engels, Duits, Frans en Slavisch-Macedonisch.
Uit de dichtbundel ‘ De hengstenvrouw’ uit 1997 koos ik voor het gedicht ‘ De kaartlezers’.
.
De kaartlezers
.
Dat het dichterbij kwam, daar
waren we wel zeker van. Als duin
zou het in ons huizen. En al
vielen meeuwen vaak uit wolken,
het was er, naderde en naderde.
Zoveel wisten wij.
Het pad, zeker, we tekenden het.
Zo zou het zijn. Alles was in kaart
gebracht en dan zouden we gaan.
Veters gestrikt. Fiets mee. Naar
zee, naar zee waar alles begint.
Zoveel wisten wij.
Maar hoeveel wisten wij niet.
Wij raakten het pad kwijt, konden
de kaart niet meer lezen en
verdronken in zee.
.