Site-archief
Verandering
Adriaan Morriën
.
Als er iets actueel is geweest het afgelopen jaar, en dat klinkt misschien raar, dan is het het feit dat er steeds wat veranderde. Aan de ene kant veranderde er niets; we zaten en werkten thuis, gingen niet uit, niet op vakantie, niet op visite, en aan de andere kant veranderde er constant dingen; mondkapje voor, mondkapjes af, winkels dicht, winkels open, niet op vakantie, wel op vakantie, QR code, Corona App. Elke zoveel weken een persconferentie waarin ons gewenst gedrag met en tussen onze medemens weer aan verandering onderhevig was.
Adriaan Morriën (1912 – 2002) schreef in zijn bundel ‘Moeders en zonen’ uit 1962 een mooi gedicht over verandering. Dat er ogenschijnlijk steeds iets veranderd maar eigenlijk alles bij hetzelfde blijft.
.
Verandering
.
Er is niets anders dan deze bomen,
zo groen, geduldig en gelukkig,
dit gras, gemaaid en met zichzelf tevreden,
waarop mijn stille voeten treden,
en deze hoge lucht, met duizend ogen,
die als een moeder naar mij kijkt,
wier kind ik ben, op wie ik lijk,
geborgen in haar verre zorgzaamheid.
.
Er is niets anders – en gelukkig maar –
dan dit in ogenblikken verdeelde
en zelf ook ogenblikkelijke jaar,
die stille stormvlaag van momenten
waardoor ik in een glimlach of een zucht
verander, met herinnering aan wie ik was
voordat mijn voeten traden op het gras,
voordat ik naar de bomen en de lucht
het hoofd ophief en ik ze zag.
.
Aan Jan Hanlo
Dichter over dichter
.
In 1966 verscheen de bundel ‘In een gewoon rijtuig’ van Jan Hanlo (1912 – 1969). In deze bundel is een gedicht opgenomen van Pierre Kemp (1886 – 1967). Het betreft hier het gedicht ‘Aan Jan Hanlo’. In de categorie dichters over dichters mag dit gedicht dat geschreven is tussen kerstmis 1963 en nieuwjaar 1964, natuurlijk niet ontbreken.
.
Aan Jan Hanlo.
met veel dank!
Als in de tijd van duizend en meer
embourrages staat de Japanse pioen
daar voor mij op Uw kaart met het dof groen
van haar blaren
in het verzalmend-tintig-vermiljoen
mij tot stilte te staren.
.
Stilte is nog een groter plezier
dan de verslaperingen van een lier!
.
Kerstmis 1963 – Nieuwjaar 1964
.
Blogs over Nederlandse poëzie
Koninklijke Bibliotheek
.
Op de website van de Koninklijke Bibliotheek (KB) de nationale bibliotheek van Nederland, is heel veel informatie te vinden over werkelijk heel veel verschillende onderwerpen die te maken hebben met Literatuur. Zo ook over poëzie. Behalve een pagina met een enorme hoeveelheid informatie over moderne Nederlandse dichters https://www.kb.nl/themas/nederlandse-poezie/moderne-nederlandse-dichters die ik graag mag raadplegen, is er op de website van de KB ook een hele fijne pagina met blogs over Nederlandse poëzie https://www.kb.nl/blogs/nederlandse-poezie .
Vijf pagina’s met blogs van Gerrit Komrij, Jan Bos en Arno Kuipers over de meest uiteenlopende onderwerpen. Van blogs over De Beatrijs (13e eeuw) en Mariken van Nieuwmeghen (1608) tot blogs over de Podcast van Ester Naomi Perquin en Marc van Oostendorp ‘Publieke werken’ en het experimentele ‘stamelgedicht’ Jossie van Jan Hanlo (1912-1969).
In de keuze van Komrij (zoals zijn bijdragen getiteld zijn) kwam ik een gedicht tegen van een dichter die ik niet kende, namelijk Peter Jaspers. Deze Peter Jaspers was het pseudoniem van de vrouwelijke dichter Petronella Buzing (1918 – 1964) en Komrij schrijft over haar: Nooit van gehoord! Nooit zelfs maar horen noemen! En toch, een fijne dichter, jaren vijftig of niet.
Uit de bundel kindergedichten ‘Met rozerood en zonnehoed’ het gedicht ‘Ik wou zo graag’.
.
Ik wou zo graag
.
Ik wou zo graag een toverpen
voor Nederlandse taal.
De woorden, die ik echt niet ken,
verbeterde de toverpen,
onzichtbaar, allemaal.
.
Ik wou zo graag een rubber vel,
het zwembad is zo lang,
dan dreef ik eindelijk es wèl,
gewoon maar op m’n rubbervel
en was ik niet meer bang.
.
Ik wou zo graag een wonderpil.
Dan kon ik voor de klas
de beurten maken die ik wil,
omdat ik door de wonderpil
niet meer verlegen was.
.
Ik wou zo graag met een feeënstaf
naar aardrijkskunde gaan,
dan wist ik er genoeg van af,
dan wees ik met de feeënstaf
de goeie stippen aan.
.
Ik wou zo graag, ik wou zo graag,
gebeurde het nou maar,
het hoeft niet eens meteen vandaag,
maar morgen dan, ik wou zo graag.
Waar woont de tovenaar?
.
Mieke Maaike’s obscene jeugd
Dichter bij Boon
.
In de jaren tachtig las ik het boek ‘Mieke Maaike’s obscene jeugd’ van Louis Paul Boon (1912-1979). Een hilarisch pornografisch werkje van Boon dat in een samenvatting die ik las als volgt werd omschreven: In 1972 verscheen het frivool-erotische boekje Mieke Maaike’s obscene jeugd, dat sindsdien tweeëntwintig drukken beleefde. Dit vrolijke verhaal over de vroegrijpe en seksueel onverzadigbare Mieke Maaike is de vleesgeworden parodie op de pornografische roman. In dit boek wordt het meesterschap van de “viezentist’ Louis Paul Boon nadrukkelijk geëtaleerd.
Afgelopen februari kocht ik in Gent de bundel ‘Dichter bij Boon’ 27 gedichten opgedragen aan Louis Paul Boon uit 2012. Uitgegeven door Honest Arts Movement (HAM), waar Boon een van de mede stichters van was en in het jaar waarin Louis Paul Boon 100 jaar geworden zou zijn. Ham heeft tot doel het bevorderen van de onderlinge samenwerking tussen kunstenaars van diverse disciplines enerzijds en kunstminnaars anderzijds. HAM reikt ook jaarlijks de Louis Paul Boonprijs uit aan laureaten die net het humane in zijn brede betekenis in hun werk betrekken.
In de bundel ‘Dichter bij Boon’ staat een gedicht van Maud Vanhauwaert over deze novelle van Boon getiteld ‘Mieke Maaike, omfloerst’. Maud Vanhauwaert (1985) is stadsdichter van Antwerpen (2018-2019), dichter en actrice en redacteur bij het tijdschrift Dietsche Warande & Belfort.
.
Mieke Maaike, omfloerst
.
“zo groot” toonde ik
zoals ook vissers doen
.
de diepzakkende
schoot me dusdoende
te binnen
.
breder dan een koordje
.
ik krulde naar buiten
het kriewelde
tot in het kruintje
.
heel bewogen
slaakten wij
jonge naakte diertjes
.
briesten, de kantjes omzoomd
.
O, was ik maar de wereld uit
Else Lasker-Schüler
.
Alweer een dichter op verzoek en dit keer op speciaal verzoek van de Vlaamse dichter Evy Van Eynde, van wie ik afgelopen februari de bundel ‘Zal ik liefde noemen’ uitgaf via mijn uitgeverijtje van poëzie MUG books. Evy verzocht om een gedicht van Else Lasker-Schüler. De poëzie van Else Lasker-Schüler (1869 – 1945) is bewust irrationeel en werkt met associaties en aaneenrijgingen. De figuren die ze in haar proza ten tonele voert, zijn vaak vermomde mensen uit haar omgeving. Ze spint allegorische constellaties van sprookjesachtige situaties en laat een grote verscheidenheid aan emoties de revue passeren.
Nadat in 1912 haar tweede huwelijk strand begint het leven van Lasker-Schüler meer en meer onthecht te raken. Ze trok van het ene pension naar het andere, werd een bekend gezicht in het Café des Westens, leed vaak honger en begon bedelbrieven te schrijven. In een editie van Awater uit 2002 staat geschreven over deze periode:
Halverwege 1912 werd ze verliefd op een dichtbundel, ‘Morgue und andere Gedichte’. De dichter van dat boek was Gottfried Benn, een 26-jarige patholoog-anatoom die in een Berlijns armenziekenhuis werkzaam was. De ellende die hij daar onder ogen had gekregen deed hem in één week tijd een spookachtig mooie dichtbundel schrijven. ‘Lang voordat ik hem kende,’ schreef Lasker-Schüler, ‘was ik zijn lezeres; zijn dichtbundel ‘Morgue und andere Gedichte’ lag op mijn deken; gruwelijke kunstwonderen, doodsdromerij die contouren kreeg. Kwellingen sperren hun muil open en verstommen, kerkhoven wandelen de ziekenzalen binnen en schieten wortel voor de bedden van zware patiënten.’
En over de dichter schreef ze: ‘Dr. Benn is half tijger, half havik en staat in de kelder van zijn ziekenhuis lijken open te snijden. Hij is stug en stevig, zacht en teerhartig.’
Het gedicht ‘O, was ik maar de wereld uit’ schreef ze in een staat van verliefdheid voor Dr. Benn. De vertaling is van Menno Wigman.
.
Mooi zijn je haren
Adriaan Morriën
.
De dichter, essayist, vertaler en criticus Adriaan Morriën (1912 – 2002) debuteerde in 1935 met een gedicht in het Nederlands-Vlaams literaire tijdschrift Forum. In 1939 verscheen zijn dichtbundel ‘Hartslag’, de eerste van velen. Na de tweede wereldoorlog werkte hij bij Het Parool waar hij literaire beschouwingen, vertalingen en recensies schreef. Hij vertaalde onder meer werken van Albert Camus, Heinrich Böll, Sigmund Freud, Erich Kästner, Choderlos de Laclos, Guy de Maupassant en Pauline Réage.
Hij was redacteur bij Tirade, beoordeelde manuscripten, was bij de oprichting van het Fonds voor de Letteren en was hij adviseur bij uitgeverij De Bezige Bij en G.A. van Oorschot. Bij die laatste uitgeverij verscheen in 1980 zijn dichtbundel ‘Avond in een tuin’. Uit deze bundel het gedicht ‘Mooi zijn je haren’.
.
Mooi zijn je haren
.
Mooi zijn je haren.
En nu het zomer wordt
worden ze blonder, nog blonder.
Je mag de zon wel bedanken.
.
Als je bij mij in bed stapt
ruik ik de geur van ozon.
De bliksem is ingeslagen.
Vriendelijk. Zonder donder.
.
Gedichten voor tuiniers
Anne Ridler
.
Poëziebundels zijn er in vele maten en soorten. Een van de leukste categorieën van poëziebundels vind ik wel de bundels op onderwerp. Zelf bezit ik er inmiddels al heel wat. Gedichten over dieren ( Het grote dieren gedichtenboek), gedichten over geld (Het geld dat spant de kroon), gedichten over vrijheid (Vrij!), over de liefde (De mooiste liefdespoëzie), over muziek (Rock & Roll, klinkende gedichten) en ga zo maar door.
Een bijzondere categorie binnen dit genre vind ik toch wel de gedichten over tuinieren. In 2003 werd bij Virago de bundel ‘Poems for gardeners’ uitgegeven, edited by Germaine Greer. Ruim 200 bladzijden met poëzie over tuinen, tuinieren, planten en flora. En niet door de minste dichters. Seamus Heaney, Sylvia Plath, Emily Dickinson, Robert Frost, D.H. Lawrence maar ook onbekendere namen als Grace Tollemache en Anne Ridler.
Ik koos vandaag uit deze fijne bundel voor een gedicht van Anne Ridler vooral omdat ik haar niet kende en omdat het ik haar gedicht ‘Picking Pears’ uit deze bundel een mooi voorbeeld van het genre vind.
Anne Barbara Ridler (1912 – 2001) was een Engels dichter en redacteur van ‘A Little Book of Modern Verse’ samen met T. S. Eliot (1941). Haar ‘Collected Poems’ werden gepubliceerd in 1994.
.
Picking Pears
.
Nor heaven, nor earth, a state between,
Whose walls of leaves
Weave in a chequer of dark and bright
The falling sky; whose roofs of green
Are held by ropes and chains and beams of light.
.
Regenerate summer hangs in the trees:
Hours of sunshine
Charged the cells, and spread the loot
So thick about us that we seize
Even the kleaves dissembling globes of fruit.
.
Strabge that we only in harvest season
Borrow from birds
These parks of air, these visions over the fence:
Not the flat view of roaring season
But a sharper angle, the height of exalted sense.
.
We enter only to despoil:
Solaced and proud
Though a barren twigs are left behind,
Through a weft of leaves we sink to the soil,
But summer’s nimbus shrivels on the rind.
.
Singing poetry
Vachel Lindsay
.
Het leuke van dit blog dagelijks schrijven en delen is dat ik steeds vaker tips en reacties krijg op de stukken die ik hier plaats. Waarvoor dank! Naar aanleiding van het stuk over de Bertsolari van afgelopen donderdag reageerde Akim AJ Willems. Hij schreef dat Vachel Lindsay al enkele decennia eerder een slam-poet-avant-la-lettre was. Dat hoef je maar één keer tegen me te zeggen natuurlijk want dan ben ik meteen nieuwsgierig naar wie die Vachel Lindsay dan wel was.
Nicholas Vachel Lindsay (1879 – 1931) was een Amerikaans dichter die wel gezien wordt als de oprichter of bedenker van de ‘Singing poetry’ waarbij gedichten worden gezongen of gescandeerd. In die zin kun je hem beschouwen als een voorloper van de slam poëzie en/of spoken word. Hoewel zijn ouders wilde dat hij dokter zou worden dacht Lindsay daar anders over. Hij studeerde Pen & Ink aan de New York School of Art. In New York groeide zijn liefde voor poëzie. Hij probeerde zijn gedichten, die hij zelf stencilde, op straat aan de man te brengen. Daar begon hij ook met een soort ruilhandel: Een gedicht voor een stuk brood.
Tussen 1906 en 1908 reisde hij tussen Florida en Kentucky en van New York tot Ohio en voorzag hij in zijn levensbehoefte door het ruilen van gedichten tegen voedsel en onderdak. In die zin leefde hij als een moderne troubadour. In 1912 reisde hij opnieuw, nu van Illinois tot New Mexico. Tijdens deze reis schreef hij zijn meest bekende werk ‘The Congo’. Toen hij was teruggekeerd werden zijn gedichten voor het eerst gepubliceerd in Poetry magazine en werd hij al snel heel bekend als dichter.
Zijn bekendste gedicht, “The Congo”, illustreert zijn revolutionaire idee over de esthetiek van geluid ter wille van het geluid. Het imiteert het stampen van de trommels in de ritmes en in onomatopoeïsche onzinwoorden. Bij sommige delen van het gedicht gebruikt Lindsay conventionele woorden deze verbeelden het chanten van de inheemse bevolking van Congo, die uitsluitend en alleen op geluid vertrouwen.
In 1931 leefde Lindsay een berooid leven en was hij ziek door het intensieve reizen om geld voor zijn familie te verdienen. In dat jaar pleegde hij zelfmoord door het drinken van een fles Lysol schoonmaakmiddel. Zijn laatste woorden waren: They tried to get me; I got them first!
De volledige tekst van het gedicht ‘The Congo’ kun je hier lezen: http://xroads.virginia.edu/~hyper/lindsay/lindsay.html#congo
Hier hoor je het gedicht zoals ‘gezongen’ door Vachel Lindsay zelf.
.
Sonnet 30
Edna St. Vincent Millay
.
Op zondag 30 augustus 2015 schreef ik op ‘Herman de Coninckzondag’ over zijn bundel ‘Ter ere van de goedertieren maan’ uit 1978. Deze bundel bestaat uit vertalingen van gedichten van Edna St. Vincent. Voor deze vertaling kreeg hij de Koopalprijs in 1981. Edna St. Vincent Millay (1892 – 1950) was een Amerikaans dichteres, toneelschrijfster en activiste. Voor haar prozawerk gebruikte ze het pseudoniem Nancy Boyd. Zij ontving in 1923 de Pulitzerprijs voor poëzie, voor de bundel ‘The Harp-Weaver and Other Poems‘ waarmee ze de eerste vrouw was aan wie deze prijs werd toegekend (de Pulitzerprijs voor poëzie wordt uitgereikt sinds 1922).
Haar eerste poëziebundel ‘Renascence and Other Poems’ (1912) verscheen toen ze pas zeventien jaar oud was, en bevat een aantal opvallend volwassen gedichten, geschreven in een sterk lyrische en romantisch-beschouwende toon. Met name het titelgedicht trok sterk de aandacht, vooral ook door de publicatie in hetzelfde jaar in de bekende bloemlezing ‘The Lyric Year’. Al snel kreeg ze de naam een soort wonderkind te zijn. Haar gedichten zijn doordrongen van beelden uit de natuur en met name van het kustlandschap van haar geboortestreek Maine. Over het algemeen kennen ze een traditionele structuur: Millay maakte veel gebruik van het sonnet, een vorm die ze perfect beheerste, maar waagde zich zelden aan experimenten.
Hoewel biseksueel en bekend door haar schoonheid en onconventionele leefstijl trouwde ze in 1923 met de veel oudere en rijke Nederlander Eugene Jan Boissevain. In 1950 overleed ze na een val van een trap waarbij ze haar nek brak.
Het gedicht ‘Sonnet 30′ werd door Herman de Coninck vertaald en gepubliceerd in ‘Ter ere van de goedertieren maan’.
.
Sonnet 30
.
Love is not all: it is not meat nor drink
Nor slumber nor a roof against the rain;
Nor yet a floating spar to men that sink
And rise and sink and rise and sink again;
Love can not fill the thickened lung with breath,
Nor clean the blood, nor set the fractured bone;
Yet many a man is making friends with death
Even as I speak, for lack of love alone.
It well may be that in a difficult hour,
Pinned down by pain and moaning for release,
Or nagged by want past resolution’s power,
I might be driven to sell your love for peace,
Or trade the memory of this night for food.
It well may be. I do not think I would.
.
Sonnet 30
.
Liefde is niet het einde. Is geen eten en drinken.
Is geen dak boven het hoofd tegen de regen,
geen reddingsboei voor wie verdrinken.
Liefde is nergens voor en nergens tegen.
Liefde biedt geen uitkomst tegen de dood.
Vult geen lege longen met lucht. Verricht geen wonder,
tenzij dat je elke dag al een beetje sterft in mijn schoot.
Je hebt er niets aan maar je kunt niet zonder.
Het kan best zijn dat ik in toekomende tijd,
verslagen van pijn en kreunend om respijt,
gesard door armoe en moe van het huilen
jouw liefde voor rust zou verruilen,
of de herinnering aan vannacht voor een kleiner verdriet.
Het kan best zijn. Maar ik geloof het niet.
.
Foto: Calr van Vechten, 1933