Site-archief
De zestigste viering
Ida Gerhardt
.
Vandaag, op mijn verjaardag, heb ik de hulp van Ida Gerhardt (1905-1997) nodig. Haar gedicht ‘De zestigste viering sluit hier bij aan en bij het thema van de Poëzieweek ‘Vriendschap’. Een win-win situatie. Uit haar bundel ‘De adelaarsvarens’ uit 1988 het gedicht ‘De zestigste viering’.
.
De zestigste viering
Te middernacht daalt stap voor stap
de prior van de keldertrap,
en kiest waar de gewelven zijn
een fles belegen rode wijn.
Het klooster slaapt, de poort is dicht;
de lange gang is zonder licht.
Hij vindt de refter op de tast
en neemt twee glazen uit de kast.
En schikt waar het kapittel is
de kelken in een vensternis.
In het ondeelbare moment
wordt er een bladzij omgewend.
En hij en de afwezige ander
beleven het weer met elkander:
het uur der vriendschap, het verbond
dat zelfs de bittere dood niet schond.
Bijeen: in ernst en argeloosheid.
er wordt gelachen en geschreid;
dan, na het lang verbeid begin,
zet de muziek der stilte in.
Een verre haan betrekt de wacht
en meldt de kentering van de nacht
alom. Het komend ogenblik
ontrooft het gij, ontrooft het ik.
De maan verbleekt, de dag breekt aan.
Voorbij,-de ander is gegaan.
Gegaan. Hij is een jaar reeds ver,
verdwenen met de morgenster.
.
Borobudur
Willem Brandt
.
In de bundel van Willem Brandt (1905-1981) getiteld ‘Het land van terugkomst’ een Indonesisch reisjournaal in poëzie uit 1976 staat het gedicht ‘Borobudur’. Dit ten noordwesten van Jogjakarta liggende boeddhistische heiligdom is een trekpleister voor elke toerist die (midden) Java aandoet. Daarom in het kader van de vakantiepoëzie dit gedicht.
.
Borobudur
.
Grijs en geweldig maar hoe stil en teer
oprijzend uit de vlakte, nevelbergen;
heilige vijgebomen, kromme dwergen,
fluistren de hoge roepnaam van hun heer.
.
Glimlacht de Buddha in het labyrinth,
onzichtbaar, roerloos achter tempelbogen?
Moeizaam ben ik de treden opgetogen,
machtloos en klein geworden als een kind.
.
Mijn begeleider hoedt mij als ik zwicht,
struiklend omhoog, tastend als een blinde;
ik voel de aarde onder mij ontbinden,
reizende naar de omgang van het licht.
.
Als ik mijn hart en adem overwin,
nu staande op de hoogste piramide,
weet ik en tijd en dood mijzelf ontvlieden;
er is geen einde, alles is begin.
.
De reiskameraad
Ida Gerhardt
.
In de bundel ‘De adelaarsvarens’ uit 1988 van Ida Gerhardt (1905-1997) staat een reisgedicht dat mooi aansluit bij de gedichten die ik in het kader van de vakantiepoëzie dezer dagen deel. Het gedicht is getiteld ‘De reiskameraad’.
.
De reiskameraad
.
Op een onaards uur vertrokken,
wars van alles, zonder reisplan,
elke overlegging mijdend
en mij weidend in mijn vrijheid
bij het dansen van de draden,
weet ik feestelijk in mijn jaszak
het kompas, dat onder Arkel
ik als kind eens op een morgen
heb gevonden in de wegberm.
.
Dat mijn trots was, dat het nog is,
dat ik Boreas gedoopt heb.
Waaraan nooit iets gemankeerd heeft.
Of ik zuidwaarts ga of zigzag,
onomkoopbaar, onverbiddelijk
richt zich de magneetnaald noordwaarts.
Eindelijk reizen wij weer samen,
twee die bij elkander horen,
twee die aan elkaar gewaagd zijn.
.
HTM
Gerrit Achterberg
.
De stichting Achterland in Zeist geeft al jarenlang fraai vormgegeven bundels uit waarvan ik er inmiddels een aantal in bezit heb (Brabant, Zuid Holland, Flevoland). Maar ze geven niet alleen bundels uit over provincies maar ook over steden. Zoals ‘Den Haag’ dichterlijke stede uit 2000. In deze bundel veel oude foto’s, gelardeerd met fragmenten proza en gedichten van Haagse dichters of van dichters die over Den Haag hebben gedicht.
Zoals bijvoorbeeld de dichter Gerrit Achterberg (1905-1962). Achterberg kwam niet uit Den Haag maar hij schreef het gedicht ‘HTM’ over de Haagse Tram Maatschappij. Het gedicht, een sonnet, werd genomen uit de bundel ‘Verzamelde gedichten’ uit 1985.
.
HTM
.
De stilte staat geschilderd in de straat
om drie uur in de nanacht. Op de fiets
nadert de eerste trambestuurder; iets
waarschuwt aanhoudend met een wit gelaat.
.
Hij ziet het niet. Ik weet niet of het baat
om hem tegen te houden. er is niets
dat zo hardnekkig is als deze fiets
waarmee een man weer naar zijn werk toe gaat.
.
Hij gaat zijn gang. Straks, na een klein verdriet,
zal ik, tussen ander ontwaken in,
bewuste tram de bocht om horen komen.
.
Onze bestuurder had niet kunnen dromen
van deze lange nachtelijke schim,
die langzaam afneemt en de ramp ontvliedt.
.
Ik droomde
Anna Blaman
.
Ik schreef al eens eerder over Anna Blaman (1905 – 1960) in een bericht over de Lonkende Leestafel, een bibliotheekproject van Probiblio, een Provinciale Steun Organisatie voor bibliotheken https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/03/22/anna-blaman/. Nu las ik afgelopen week iets meer over de achtergrond en het leven van deze intrigenrende dichter en schrijfste en wat bleek; ze had ooit als lerares Frans les gegeven aan bibliotheek-assistenten (wat ik zelf ook ooit ben geweest). Dat schept opnieuw een band.
Anna Blaman werd onder andere beïnvloed door het Franse existentialisme. Ze heeft een authentiek taalgebruik en volgens haar zijn erotische relaties per definitie ontoereikend. Ze probeert zoveel mogelijk de menselijke eenzaamheid in een liefdeloze wereld te doorgronden. Naast schrijver en dichter was ze medewerker van De Groene Amsterdammer en Het Vrije Volk, schreef ze teksten voor Wim Sonneveld en werkte ze als dramaturg en theaterlerares. Ze kwam openlijk voor haar lesbische geaardheid uit in een tijd waarin dat nog heel erg moeilijk en zeer ongebruikelijk was, waardoor ze een krijgshaftig boegbeeld werd voor de homoseksuelen.
Toen ik op zoek was naar een passend gedicht bij dit blogartikel kwam ik op de website van ensafh, een Fries literair internettijdschrift (of in het Fries: Frysk literêr ynternettydskrift) https://www.ensafh.nl/ Daar staat het gedicht van Anna Blaman niet alleen in het Nederlands te lezen maar ook in een oersetting (vertaling) van Minke Dooper in het Fries en die wilde ik jullie niet onthouden. Het gedicht ‘Ik droomde…’ verscheen in een bibliofiel uitgegeven bundel met de titel ‘Ik droomde dat ik met haar in een duinpan lag’ uit 1991.
.
Ik droomde…
.
Ik droomde dat ik met haar in een duinpan lag
en eerst haar handen begroef en toen haar voeten
En toen ik haar geboeid en weerloos zag
begroef ik ook mezelf om haar weer te ontmoeten
.
De duinpan werd dieper dan de schoot der zee
en het zand liep op tot hoge golven
Ik dacht dat ze verdronk en ik dook mee
en stervend hervond ik me diep ingedolven
.
en leunend aan haar als het verdronken wier,
als tooi om haar borsten, zeedierwelpen,
en in haar oksels, wiergrotten, en dan ook hier —
haar dijen zijn uiteengeweken zeeschelpen.
.
Ik dreamde…
.
Ik dreamde dat ik mei har yn in dúnplak lei
En earst har hannen bedobbe en doe har fuotten
En doe’t ik har sa fêst en warleas seach
Bedobbe ik ek mysels om har wer te moetsjen
.
It dúnplak waard djipper as de skoat fan de see
en it sân rûn op ta wylde weagen
Ik tocht dat se ferdronk en ik doek mei
en stjerrend fûn ik mysels werom djip yngroeven
.
en leunend oan har as it ferdronken wier,
as fersiering om har boarsten, seeliuwkes,
en yn har earmsholten, wiergrotten, en dan ek hjir —
har billen binne stadich spjalten seeskulpen.
.
Glas
Voorbij de laatste stad
.
Van sommige dichtbundels heb ik meerdere exemplaren. Dat komt aan de ene kant doordat ze heruitgegeven worden met een totaal andere kaft of omdat ik ze cadeau krijg. De bundel ‘Voorbij de laatste stad’ van Gerrit Achterberg (1905 -1962) heb ik drie maal in mijn kast staan. Zowel een eerste druk uit 1955 als twee derde drukken uit 1962. Hoewel allebei als Ooievaar pocket uitgegeven prefereer ik de eerste druk met de geel/blauw/zwarte omslag. De achterflap van de derde druk is dan wel weer aardig, daar is een foto van Paul Rodenko (samensteller en inleider van deze bloemlezing) met Gerrit Achterberg afgedrukt. Twee heren in pak, met stropdas, de een een pijp in de hand (Rodenko) en de ander een sigaret (Achterberg).
De bundel ‘Voorbij de laatste stad’ staat vol prachtige, soms intellectuele en soms moeilijk te doorgronden poëzie (Achterberg werd tot een exponent van de Experimentele Poëzie gerekend die rond 1950 op kwam in Nederland) maar is altijd heel leesbaar. Zoals in het gedicht ‘Glas’
.
Glas
.
Ik ben van zoveel glas,
dat elke harde stem
een steen is en een barst.
Ik moet u spiegelen
zo breekbaar ver,
dat gij gaat wiegelen
voor ik u her-
over als ster,
en weer versmelt tot schuim en dras,
om in dit zingen op te gaan,
een zeepbel, groot; langzaam.
.
Guur en nat
Gerrit Achterberg
.
Ik hoor regelmatig allerlei mensen hun liefde uiten voor de herfst en het weer dat daarbij hoort. Ik heb dat helemaal niet. Geef mij maar de lente en de zomer. Ik zie vooral natte en gure dagen, die te laat op gang komen en te vroeg sluiten. Het lijkt alsof het donker ons wil verstikken, ik zou er poëtisch van worden.
Gelukkig hebben al vele dichters dat voor mij gedaan, zoals de dichter Gerrit Achterberg (1905 – 1962). Van mijn broer kreeg ik ‘Verzamelde gedichten’ uit 1984 met zijn volledige oeuvre. In deze bundel staat ook het gedicht ‘November’ en toen ik het las wist ik meteen; dat ga ik delen.
Achterberg laat in dit gedicht doorklinken wat ik voel bij november, alleen hij betrekt er nog allerlei droefmakende en ongemakkelijke zaken bij en voegt aan de weersomstandigheden onderwerpen toe als verwijdering, dood, verschraling en kou. Een dergelijk gedicht moet toch ook de meest fervente herfstweerliefhebber van gedachten doen veranderen.
.
November
.
De nederige dagen van november
zijn weer gekomen. grijze als een emmer
.
tevreden met het licht dat minderde
op de gezichten van de kinderen.
.
De wereld heeft derde dimensie over.
Stakerig staan de bomen zonder lover.
.
Door iedereen van ver te onderkennen,
moeten wij aan het nieuwe platwals wennen
.
en lopen groot voorbij de kale heg.
De fietsen rijden hoog over de weg.
.
Vermindering gaat zienderogen door.
De eerste kouwe handen komen voor.
.
Geslachte varkens hangen te besterven;
ontnuchteren de paarse boerenerven.
.
De protestante dagen van november
dragen geen heiligen op de kalender.
.
Een rij weesjongens met gelijke trekken.
In ’t lege land opengebleven hekken.
.
Weduwen, terend op een schraal pensioen.
Gemeentewoningen die weinig doen.
.
Toon van november knalt het jagersschot.
Verder en verder valt een deur in ’t slot.
.
Eerlijke kerken houden voor ’t gewas
dankstonden achter dun, armoedig glas.
.
Alles wordt enkeling. Een eigen graf
wacht op het kerkhof zijn bewoner af.
.
Huizen verwijderen zich van elkaar.
Wij kijken in de gaten van het jaar.
.
Zomerwind
Jo Kalmijn-Spierenburg
.
Uit de heerlijke serie (al is het maar door de titel) ‘Met een boekske in een hoekske’ uit de Libellen serie, heb ik rond Oud en Nieuw in Groningen weer twee nieuwe deeltjes gekocht. Een van deze twee is het bundeltje ‘Zomerwind’ van Jo Kalmijn-Spierenburg (deel 377). Na enig speurwerk kwam ik erachter dat deze bundel in 1939 werd uitgegeven (het bundeltje zelf geeft geen uitsluitsel). Jo Kalmijn-Spierenburg (1905 – 1991) was schrijfster van gedichten, romans en kinderboeken. Voor wie meer wil weten over leven en werken van Jo Klamijn-Spierenburg verwijs ik graag naar de beschrijving van har werk op https://www.dbnl.org/tekst/_nie002193901_01/_nie002193901_01_0219.php
Uit dit leuke vierkant uitgegeven bundeltje (alle Libellen reeks deeltje zijn vierkant van vorm), het gedicht ‘Het is geen lente nog’.
.
Het is geen lente nog
.
Maar een vermoeden, onuitspreek’lijk teeder,
van komend bloesemen vlaagt aan.
Men weet niet hoe of waar vandaan.
.
De lucht is grijs gelijk een duivenveder,
een glanzend grijs. en er begint
iets luws te zwellen in den wind.
.
Er is een and’re klank in ’t vogelfluiten,
een dieper en een voller slag
in ieder lied op dezen dag.
.
Er is een mildheid, een zich zacht ontsluiten
voor al wat zuiver is en goed.
Een nieuw geloof en nieuwe moed…..
.