Site-archief
Takhmis
Versvorm
.
De Arabische Takhmis is: een lyrische devotie (of een vroom en ernstig gedicht) ontstaan in de 18e eeuw in het Midden-Oosten geschreven in 5 enkele hemistiches (halve versregel of halve alexandrijn: Een dichtregel van zes jamben: een jambe is een versvoet van twee lettergrepen, eerst een onbeklemtoonde, gevolgd door een beklemtoonde). De strofes zijn geschreven in enkele hemistiches waarbij de laatste 2 regels eerder werk van een andere dichter bevatten. Het rijmschema is: aaax bbbbx (x zonder rijm).
Een voorbeeld van dichter Jaap van den Born (o.a. ook redacteur van Het Vrije Vers) waarbij hij voor de laatste twee regels koos voor het gedicht ‘Ik ween om bloemen’ van Willem Kloos (1859 – 1938). Voor de volledigheid heb ik dit gedicht na de Takhmis van van de Born geplaatst.
.
Ik gaf een por, de ogen half geloken
En zei: ‘Hé trut! Wat zit jij uit te spoken?’
Ze sprak betraand, haar ogen rood ontstoken:
‘Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En voor de ochtend van haar bloei vergaan’
.
Ik ween om bloemen
.
Ik ween om bloemen in de knop gebroken
En vóór den uchtend van haar bloei vergaan,
Ik ween om liefde die niet is ontloken,
En om mijn harte dat niet werd verstaan.
.
Gij kwaamt, en ‘k wist — gij zijt weer heengegaan…
Ik heb het nauw gezien, geen woord gesproken:
Ik zat weer roerloos nà die korten waan
In de eeuwge schaduw van mijn smart gedoken
.
Zo als een vogel in den stillen nacht
Op éés ontwaakt, omdat de hemel gloeit,
En denkt, ’t is dag, en heft het kopje en fluit,
.
Maar eer ’t zijn vaakrige oogjes gans ontsluit
Is het weer donker, en slechts droevig vloeit
Door ’t sluimerend geblaarte een zwakke klacht.
.
Bouwval
Jacques Perk
.
Ik lees in de serie ‘Vlaamse pockets, Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ het deel over Jacques Perk uit 1962. Dit deel is verzameld en ingeleid door Garmt Stuiveling (1907-1985), een naam die ik wel vaker tegenkom, hij was literatuurhistoricus en criticus. In dit geval dus een bundel over predikant-literator, dichter Jacques Fabrice Herman Perk (1859-1881). Deze combinatie van functies (predikant-dichter) kwam in de negentiende eeuw vaker voor, andere bekende predikant-dichters zijn Busken Huet, Beets en Allard Pierson.
Ik schreef al vaker over Jacques Perk , zijn (veel te) korte leven en werk bijvoorbeeld op https://woutervanheiningen.wordpress.com/2019/05/05/vrij-2/ maar de reden dat ik vandaag een vers van hem plaats is omdat ik, al lezend bij het gedicht ‘Bouwval’ bleef hangen. Het deed me denken aan het gedicht ‘Leegstand’ dat ik schreef https://woutervanheiningen.wordpress.com/2018/09/03/nieuw-gedicht-49/, heel anders van vorm en toon maar thematisch herkenbaar.
Reden genoeg (elke reden is er een om een gedicht te plaatsen hier nietwaar) om dit sonnet, dat oorspronkelijk verscheen in ‘Verzamelde Gedichten’ uit 1957, hier met jullie te delen.
.
De bouwval
.
’t Is alles nu met duisternis omtogen,
En ’t starren-dak zendt stilte op ’t glanzend puin:
De kracht, de trots weleer van rots en kruin,
Het maanlicht glipt door holle vensterbogen;
.
Geen sprankje mos wordt door een zucht bewogen,
Geen leven slaakt geluid in ’t kil arduin;
Slechts in den onkruidruigen bouwvaltuin
Schiet klaterend, een springbron naar den hogen:
.
En ’t lage dal blikt op met vreze en beven
Naar ’t slot, waar zang en zwaardgekletter klonk,
Toen willekeur bevel vermocht te geven.
.
En ’t ziet in schemerschijn der nachtzon zweven
Het schimmenheir, dat in den dood verzonk,
Doch in den doodsen burg der nacht bleef leven.
.
Sterfbed
Dubbel-gedicht
.
Nu er weer meer sterfgevallen zijn door Corona leek het me goed om hier op de een of andere manier middels poëzie bij stil te staan. Dat doe ik middels een dubbel-gedicht met als thema het sterfbed. Twee gedichten uit twee totaal verschillende tijdperken van twee totaal verschillende dichters.
De eerste dichter is Hélène Swarth (1859 – 1941). Zij was een van de Tachtiger en was tot op hoge leeftijd productief en in haar beste gedichten toont zij zich de evenknie van de andere vooraanstaande Tachtigers. Een criticus schreef over haar: “Door de zuiverheid van uitdrukking wist zij een volmaakte eenheid van vorm en inhoud te bereiken. Aan het liefdesverlangen paarden zich gevoelens van eenzaamheid en deze verdiepten haar zintuiglijke ontvankelijkheid zo, dat haar natuurpoëzie bij wijlen een kosmisch-religieuze beleving laat doorstralen.”
De tweede dichter is Eric Derluyn (1943). Deze Vlaamse dichter studeerde Germaanse filologie (studie van Germaanse talen) en debuteerde in 1969 met ‘De geliefde van Altena’ waarna verschillende dichtbundels volgden. Daarnaast verscheen veel van zijn werk in literaire tijdschriften tijdschriften en bloemlezingen.
Het gedicht ‘Bij moeders sterfbed’ van Hélène Swarth heb ik genomen uit de bundel ‘Morgenrood’ uit 1929, het gedicht ‘Sterfbed’ komt uit ‘600 gedichten over leven, liefde en dood’ uit 2015 maar verscheen oorspronkelijk in de bundel ‘Een reiziger, hij slaapt’ uit 2012.
.
Bij Moeder’s Sterfbed
.
.
Sterfbed
een anekdote
.
Nooit nog een mooie zondag; een zondag
met zoiets: op de kerselaar schitteren
bloesems; in hun schaduw gaat het gesprek
over niets; niets wordt aangereikt, niets uit-
.
gewisseld, niets dan hoog in de lucht een
kleine versleten wolk; uitgerafeld
passeert ze van één onzichtbare hand
in een andere onzichtbare hand.
.
Een zondag met niets. Over het dunne
laken schuift mijn moeder naar elkaar: haar
uitgerafelde handen; en van
.
levende naar dode hand, verschuift zij
dat niets, die kleine wolk van toen, dat nooit
meer. Ze zegt: en nooit nog zo’n zondag.
.
Waarom ben je niet bij mij
Kira Wuck
.
In de verzamelbundel ‘Waarom ben je niet bij mij’ die Arie Boomsma samenstelde in 2013 (met behulp van de bibliotheken van Thomas Möhlman, F. Starik en Tsead Bruinja, leuk om te lezen waar Arie Boomsma gedichten heeft zitten lezen voor deze bundel) staan liefdesgedichten. Na de bundel ‘Met dat hoofd gebeurt nog eens wat’ uit 2011 dus een vervolg. De aandacht die aan deze uitgaven besteed werd, en schaar hieronder ook de twee delen ‘Gedichten die mannen/vrouwen aan het huilen maken’ en ‘Ik weet niet welke weg je neemt’, en de kwaliteit zijn uitstekend. Uitgeverij Prometheus heeft hiermee iets moois te pakken.
In deze uitgave dus liefdespoëzie. En zoals de regelmatige lezer van dit blog weet, schrijf ik niet alleen graag liefdespoëzie maar heb ik ook een zwak voor liefdespoëzie. In de bundel zijn de dichters alfabetisch op achternaam gerangschikt waardoor het eenvoudig zoeken is waar het gedicht of de dichter van je keus zich in de bundel bevindt. Van de oudste dichters (Willem Kloos en Jacques Perk, beide met geboortejaar 1859, tot de jongste dichter Y.M. Dangre, geboortejaar 1988), vrijwel alle grote en bekende namen die liefdespoëzie hebben geschreven zijn vertegenwoordigd.
Zo ook de dichter Kira Wuck (1978) die ik uit deze verzamelbundel koos omdat de titel van haar gedicht me zo aansprak ‘Liefdesbrief. Een manier van communiceren (de brief en dan nog specifieker de liefdesbrief) die lijkt te verdwijnen. En voor een liefhebber en beoefenaar zoals ik, is dat toch heel jammer. Wanneer je het boek ‘Ik moet aldoor aan je denken’ Ontroerende liefdesbrieven uit 1993, dan is het zo goed voor te stellen hoe het moet zijn om een liefdesbrief te krijgen en ook hoe het is om een liefdesbrief te schrijven.
.
Liefdesbrief
.
Ik likte borden schoon
en keek hoe regen verdriet uit de lucht trok
.
Iemand vroeg of hij tien baarzen in mijn koelkast kon huizen
sindsdien ruikt het hier naar vis
water drupte van zijn kin
.
Ik vroeg of hij zich over de afwas kon ontfermen
en zei dat ik soms krullen had en soms een brandweervrouw was
dan zwaaide ik vanaf de wagen, zelfs al brandden er huizen plat
.
’s nachts fietste ik zonder licht
maar ik kan alles op gevoel
de meest vreemde dingen
‘
Toen ik iemand zag die heel erg op jou leek
wou ik mijn mond op de zijne drukken
daarna zijn hart uit zijn borstkas snijden
en in een vissenkom doen
.
Dichters over dichters
Wigman en Perk
.
Door de jaren heen ben ik in vele dichtbundels gedichten tegen gekomen van dichters over andere dichters. Vaak betrof het hier dichters die men waardeerde, soms was men gewoon idolaat van een andere dichter, en in weer andere gevallen was men kritisch of schreef men een bepaald misnoegen over een andere dichter van zich af in een gedicht. Daarom leek het me een aardig idee om vanaf nu met enige regelmaat gedichten van dichters over andere dichters hier te plaatsen in een nieuwe rubriek ‘Dichters over dichters’.
Vandaag dus de eerste editie en daarin kiest Menno Wigman (1966 – 2018) de dichter Jacques Perk (1859 – 1881) tot zijn onderwerp. In de bundel ‘Verzamelde gedichten’ in het hoofdstuk Nagelaten gedichten staat het gedicht ‘Bij het graf van Jaques Perk’ dat door Wigman werd geschreven als stadsgedicht in 2012, bij de herplaatsing van de waterhappertjes (kleine groene fonteintjes waaruit leidingwater spuit dat je kunt drinken) in Amsterdam
.
Bij het graf van Jacques Perk
.
Ik hield, m’n beste Perk, nooit heel veel van je werk:
teveel gerijmel voor een nooit bezeten vrouw.
Maar ik vergat dat je slechts tweeëntwintig werd.
en – vreemd dat ik dit denk – als maagd de grond in ging.
Toch blijft je naam zolang men Hollands leest.
.
Je schreef: ‘Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij.’
Dat vond ik mooi. Maar schoonheid is verschrikkelijk –
zeker als het kan praten. Wie weet hoeveel je nog
had zitten haten in gebeeldhouwde gedichten?
En wat als razernij je rijm ontwrichtte?
.
Het moest zo. Zeker in jouw tijd. De tirannie
van standen, etiquette en sonnetten,
die is voorbij. Alleen de jeugd heeft nu gelijk.
Ooit was ik zeventien en lichtte je me bij:
‘Schoonheid, o gij, wier naam geheiligd zij.’
.
De winter van misnoegen is voorbij.
Zie hoe ik parel in het voorjaar.
Buig je vrij en drink van mij
.
Zij komt
Jacques Perk
.
Soms lees je een gedicht van lang geleden en dan kun je daar heel blij van worden. Het Nederlands van 100 jaar geleden is zo anders dan het moderne Nederlands. Als je kijkt naar het woordgebruik, de grammatica, en de zinsbouw valt er veel te genieten. Jacques Perk (1859 – 1881) leefde maar kort maar liet een aantal prachtige gedichten na, in 1882 postuum uitgegeven door Carel Vosmaer en Willem Kloos. De hierbij gepubliceerde inleiding van Kloos zou de geschiedenis ingaan als het manifest van de Beweging van Tachtig; daarbij had Kloos de volgorde van Perks gedichten niet gehandhaafd en er vele eigenmachtige veranderingen in aangebracht. Garmt Stuiveling verzorgde in 1941 een authentieke editie van de Mathildecyclus aan de hand van Perks handschriften. In 1957 gaf hij Perks ‘Verzamelde gedichten’ uit.
Mijn exemplaar uit 1962, is uitgegeven als Vlaamse Pocket in ‘Poëtisch erfdeel der Nederlanden’ als herdruk van de ‘Verzamelde gedichten’ uit 1957. Uit deze bundel koos ik voor het gedicht ‘Zij komt’ terwijl we nu, aan het begin van de herfst zouden moeten spreken van ‘zij gaat’, de zomer als bedoeld in dit gedicht.
.
Zij komt
.
Hoe zich een dichter troost
P.A. de Génestet
.
Petrus Augustus de Génestet (1829 – 1861) was een Nederlands dichter en theoloog. De Génestet had een kort en verdrietig leven. In 1852 werd hij predikant maar in 1859 stierven zowel zijn vrouw als éen van zijn vier kinderen aan Tuberculose en moest hij zelf ontslag nemen als dominee wegens zijn zwakke gezondheid. Twee jaar later, in 1861, overleed hij zelf aan Tuberculose.
Door zijn humoristische en ontroerende gedichten was de Génestet erg populair. Zijn poëzie was toegankelijk voor een breed publiek. Maar ook godsdienst was een belangrijk thema in zijn gedichten. De Génestet was vrijzinnig-protestant, maar hij neemt even scherp stelling tegen de oppervlakkige vrijzinnigheid als tegen de steile onverdraagzaamheid. Samen met Nicolaas Beets wordt hij gezien als een deel van de Nederlandse navolging van het Byronisme (aanduiding van de navolging in de romantische literatuur van de eerste helft van de 19e eeuw van het werk van de Engelse dichter Lord G.G. Byron (1788-1824), die met zijn individualistische vrijheidsidealen, zijn gevoelens van melancholie over de onvervulbaarheid van het ideaal, zijn heldendom, wanhoop en cynisme, talloze West-Europese bewonderaars en navolgers kende).
De Génestet heeft in zijn korte leven toch nog heel wat gedichten geschreven die na zijn dood zijn gepubliceerd in ‘Dichtwerken’. Later werden zijn gedichten ook uitgegeven door N.V. Wereldbibliotheek en mijn (tweede) druk uit 1934 heeft als titel P.A. de Génestet, Complete Gedichten’. Uit deze bundel het gedicht ‘Hoe zich een dichter troost’.
.
Hoe zich een dichter troost
Probatum est
Geen goud heeft ooit mijn oog getrokken
Dan ’t zijden goud van maagdelokken,
Dan ’t purpren goud van d’avondstond;
Dan, rijke Muze dezer dalen,
Aurora met den krans van stralen!
De gouden rozen in uw mond;
Dan ’t bruine goud der beukeblaêren,
Het blonde goud der ruischende aren,
Het maatgeluid van gouden snaren;
Dan ’t heilig goud, dat Liefde en Echt
Door ’s Bruigoms witbesneeuwde haren
In groene mirtekransen vlecht,
Of – op des voorjaars milde wegen
De stromen van den gouden regen.
.
LiteRAR
Augusta Peaux
.
Afgelopen zondag mocht ik voordragen bij LiteRAR, een podium voor muziek en poëzie in het mooie (voormalige gemeentehuis) pand waar nu de Kunstuitleen is gevestigd in Spijkenisse. Dit podium wordt sinds jaar en dag georganiseerd door Jan Bontje. Van hem ontving ik de bundel ‘De wilgen, de velden, het water’ met poëzie van Augusta Peaux.
Augusta Guerdina Peaux (1859 – 1944) was een Nederlandse dichteres en vertaalster. Zij was van Franse afkomst (haar oudovergrootvader kwam uit Camarès, Frankrijk). Peaux publiceerde de bundels ‘Gedichten’ (1918) en ‘Nieuwe gedichten’ (1926). Als dichteres leefde zij in de schaduw van de meer bekende Tachtigers, onder wie de door haar bewonderde Hélène Swarth die haar werk apprecieerde. Peaux blonk uit in minutieuze impressionistische landschapsschilderingen waaraan zij een sombere, melancholieke ondertoon wist te geven. Hoewel een aantal van haar gedichten in bloemlezingen verschenen (onder meer Eenzaam kerkhof), heeft haar werk weinig aandacht gekregen. Ze koos bewust voor een teruggetrokken leven. Ze ligt begraven op Rustoord in Nijmegen, graf W-0222. Haar naam staat niet op het graf.
In 2011 verscheen een speciale uitgave van haar werk verzorgd door Mario Molegraaf: een gelimiteerde uitgave van 95 exemplaren op geschept papier. In 2014 verscheen er een bibliofiele uitgave van drie gedichten van haar hand ter gelegenheid van een bijeenkomst op 23 februari 2014 van ‘LiteRAR’ in Spijkenisse, waar haar 70ste sterfdag (op 23 februari 1944) werd herdacht door haar biograaf en bloemlezer Mario Molegraaf . De gedichten werden tot lied verwerkt en vertolkt door Willem, de huistroubadour, die van 22 van haar gedichten ’n lied maakte. In november 2014 verscheen een nieuwe verzamelbundel gedichten van haar, bijeengebracht door Mario Molegraaf: ‘De wilgen, de velden, het water ‘ de bundel die ik van Jan cadeau kreeg.
De dichter J.C. Bloem zei ooit over de poëzie van Augusta Peaux: “Hartstochtelijke, haast stamelende poëzie” en in het gedicht ‘Eenzaam kerkhof’ (vaste lezers weten van mijn fascinatie voor kerkhoven en zullen dus niet verrast zijn door mijn keuze voor dit gedicht) komen beide omschrijvingen heel mooi tot zijn recht.
.
Eenzaam kerkhof
.
De witte grassen bewegen en komen
heen en weder door wind en dauw,
de takken wiegen hun stille droomen
op donkere armen in sluiers van rouw,
het sleepkleed der treurende esschenbomen
raakt bloeiende grassen in avonddauw.
.
Hoog groeien de grassen, wind die ze zaaide,
wind die ze verwaaide, zij bloeien uit,
geen hand die ze plukte, geen zeis die ze maaide
de witte grassen bewegen en komen
heen en weder door wind en dauw,
op de hekspijlen buigen de boomen
hun donkere hoofden in krip van rouw.
Hun hangende sluiers beroeren de klachten
der witte rozen en het schemerrood
der oude daken, vele wolkengeslachten
gaan het hek over, de bloemen en den dood.
.
Woest liggen de graven, de grendelen der aarde
sluiten de dooden van ’t leven af,
zij zinken al dieper, een weeldrige gaarde
bloeit, hoog als de hemel, boven hun graf.
En de wagenmenner, in ’t beeld van de sterren
ziet ernstig peinzend omlaag,
ver ligt al de aarde, een stip, zoo verre
en zijn paarden gaan zo traag.
Langs andere werelden siert hij zijn wagen
en waar geen werelden meer zijn,
de steppenvlakten door van een eindeloze,
vage, onbekende hemelwoestijn.
.
Neerlands Dichterschat
De poëzie van de 19e eeuw
.
Een nieuwe aanwinst in mijn poëziecollectie is een lijvige bundel ‘saamgebracht door F.H. van Leent’, een vierde veel vermeerderde druk van uitgeverij H.J.W. Becht uit Amsterdam. Een klein dik boek met een lederen omslag en goudkleurige zijkanten. Uit welk jaar deze bundel komt kon ik niet achterhalen (waarschijnlijk rond de eeuwwisseling van 1900) maar het is een bijzonder werk. Veel, voor mij onbekende dichters zijn vertegenwoordigd in deze bundel maar een enkele naam ken ik zoals Alberdingk Thijm, Louis Couperus, Herman Heijermans, Multatuli, Potgieter en Tollens.
Ruim 450 pagina’s 19e eeuwse poëzie. Ik heb gekozen voor een vrouwelijke dichter Hélène Swarth (1859 – 1941) die wordt gerekend tot de Tachtigers. Wikipedia zegt over haar: “Hélène Swarth was tot op hoge leeftijd productief. Haar werk is enigszins ongelijk, maar in haar beste gedichten toont zij zich de evenknie van de andere vooraanstaande Tachtigers. Door haar zuiverheid van uitdrukking bereikte zij een opvallende eenheid van vorm en inhoud, terwijl anderzijds haar grote zintuiglijke ontvankelijkheid aan haar beste werk een kosmisch-religieuze inslag geeft.”
.
Uit ‘Eenzame bloemen’ uit 1883, het gedicht (Sonnet nummer) ‘I’ (uit Drie Sonnetten).
.
I
.
De zon bestrooit den blauwen vijverplas
Met gansch een vloed topazen en robijnen,
De zoele wind, alvorens weg te kwijnen,
Beweegt de bloemen van het oevergras.
.
Een zachte golving van gebroken lijnen
Zweeft in den vijver, trouw als spiegelglas,
Waar muggen zwermen tusschen ’t struikgewas
En gouden wolkjes komen en verdwijnen.
.
De roode stralen vloeien, drop bij drop,
Langs grijze wilg en bruinen beukentop,
Op ’t siddrend loof der popels en der elzen.
.
Traag zinkt de zon in ’t purper wolkengraf,
Alsof haar avondkus de wijding gaf
Aan aarde en hemel die elkaar omhelzen.
.
De mens
H.A. Spandaw
.
Hajo Albertus Spandaw (1777-1855) was een bekend bestuurder en dichter in zijn tijd. Zo was hij lid van de Provinciale Staten van Groningen, Gedeputeerde van de provincie Groningen, buiten gewoon lid van de Tweede Kamer der Staten Generaal voor de provincie Groningen (zo ging dat destijds) en raadsheer van het Provinciaal gerechtshof in dezelfde provincie.
Maar Spandaw was ook dichter.In 1800 debuteerde hij met de publicatie van een toneelspel maar met zijn ‘De Vrouwen: Dichtstuk in vier zangen’ werd hij bekend. Naast zijn werk en zijn geschriften was hij ook een veel gevraagd redenaar. In 1851 presenteerde hij ‘Mijn afscheid als dichter’ maar in 1857 (twee jaar na zijn overlijden) werden zijn verzamelde gedichten uitgegeven in vier delen.
Een bekend gedicht van Spandaw is ‘De mens’ uit zijn ‘Gedichten 1857-1859’. En hoewel het gedicht meer dan 150 jaar oud is, is het nog steeds zeer lezenswaardig en actueel.
.
De mens
.
Wat is de mens? Zie hem in volle overvloed
Van aards geluk: zijn borst zal steeds onrustig zwoegen;
De toekomst, die hem vleit en zijn verbeelding voedt,
Vertoont nog hoger heil, belooft hem meer genoegen.
Zijn aanzien stijgt in top – zijn wens blijft onvoldaan;
Zijn roem, luid klinkend, heeft zijn eerzucht niet
bevredigd;
Hij hijgt naar zinvermaak – de wellust lacht hem
aan…
En met een enkle teug heeft hij de kelk geledigd.
Hij streeft naar nieuw genot – en walgt, als hij ‘t
ontvangt;
Hij dorst naar schatten – geeuwt, wanneer ze ’t oog
verblinden;
Hij hoopt en droomt en zwoegt en reikhalst en
verlangt…
Totdat hij in de groeve in ’t eind de rust mag vinden.
Ontneem hem hoop en droom, begoocheling en
schijn,
En hij houdt op, een mens te zijn.
.